10 augustus 2008
ds. Alida Groeneveld
Lezingen: Jona 2: 1-11
Matteus 14:22-33
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Een rabbi, een pastor en een dominee zitten aan het meer van Galilea. Deze godgeleerden raken met elkaar in gesprek over verschillende wonderverhalen, waaronder het verhaal dat Jezus over het water loopt. ‘Kijk, dat is niet zo moeilijk, dat doe je zo,’ zegt de rabbi en hij loopt een stukje over het meer. De pastoor volgt hem, zonder angst of zorgen loopt hij over het water, ‘een fluitje van een cent.’
‘Dat moet mij toch ook lukken,’ denkt de dominee en hij doet een poging, met een kletspoot als resultaat.
‘Nog maar eens, misschien wat meer mijn best doen,’ de dominee onderneemt een tweede poging, helaas. De derde keer moet hij het bekopen met een nat pak. De rabbi en de pastoor liggen dubbel van het lachen aan de oever van het meer. Als zij een beetje bijgekomen zijn, zegt de rabbi tegen de pastoor: ‘zullen we hem maar vertellen waar de paaltjes staan?’
Een groot probleem hebben we hiermee opgelost. We hebben verklaard hoe Jezus het voor elkaar krijgt om over het water te lopen en het verhaal is uit. Het gaat helemaal niet om hoe ‘ie het doet. De vraag is: ‘wie is deze die dit doet?’ Waarom heeft Matteus de moeite genomen om dit verhaal als goed nieuws in zijn evangelie op te nemen. Dit evangeliegedeelte vertelt ons wie Jezus is.
Wonderverhalen zijn moeilijk. Ze zijn moeilijk om te begrijpen, als je tenminste antwoord zoekt op de vraag ‘hoe zit het precies’, ‘hoe doet ‘ie het nou?’ Als hoorders moeten we proberen op een ander niveau te luisteren en te kijken. Wonderverhalen kunnen ook een blokkade oproepen: ‘toen en toen en daar en daar wel, en nu beleven we geen enkel wonder meer’. Dan zijn er twee reacties mogelijk: je wijst de wonderen totaal van de hand òf je doet een beroep op Gods almacht en in beide gevallen blijf je stil staan bij de onverklaarbaarheid. Je kunt geen antwoord vinden op de vraag ‘hoe zit het precies.’
In andere culturen, in vroeger tijden, en ook op verschillende plaatsen in de bijbel spreekt men van een wonder als een verschijning, een epifanie van een godheid, van god. De god maakt duidelijk wie hij of zij is.
Wonderen zijn in het evangelie tekenen, verwijzingen naar iets anders. Tekenen van het koninkrijk van vrede en gerechtigheid. De enige manier om de betekenis enigszins te kunnen doorgronden, is de vorm van het verhaal. De betekenis van dit evangelie doet een appèl op ons geloof.
Het is goed om het evangelie van vanmorgen in een iets bredere context te zien. In het voorafgaande is Johannes de Doper onthoofd in opdracht van koning Herodes. Jezus is daarover zeer ontzet en verdrietig en wil zich terug trekken om te bidden. Hij wil even alleen zijn. heel voorstelbaar. Helaas lukt dat niet. Een menigte mensen volgt hem. Als het avond is geworden, dringen de discipelen er bij Jezus op aan de mensen naar huis te sturen, want ze hebben immers niets anders dan 5 broden en 2 vissen. Dan vindt de wonderbare spijziging plaats met een grote rol voor de leerlingen. Zij delen uit aan 5000 man, en er zijn 12 manden brood over. De mensenmenigte is nu weg, gevoed en wel op weg gestuurd. Jezus stuurt de discipelen alvast vooruit, naar de overkant van het meer. Nu wil Jezus echt alleen zijn.
Het scheepje met de discipelen aan boord is inmiddels een aardig eind gevorderd. Zij hebben te kampen met slecht weer: grote golven en tegenwind. Op grote meren kan het aardig spoken.
Het slechte weer kan zomaar in eens opkomen. In de 4e nachtwake, tussen 3 en 6 uur in de morgen komt Jezus hen tegemoet. Dat is merkwaardig, je zou denken dat Jezus hen achterna komt, hij heeft de leerlingen immers vooruit gestuurd. Nee, Jezus komt hen tegemoet. De discipelen zijn verbijsterd: Jezus gaat over het meer. De discipelen zijn bang voor het onbegrijpelijke. Matteus beschrijft de angst van de discipelen als zeer beklemmend. Logisch dat zij het uitschreeuwen: ‘een spook!’
Eerlijk gezegd roept de reactie van de discipelen ‘een spook!’ bij mij de associatie op met Pasen. Ook in de verschillende paasverhalen wordt met de ogen maar met moeite geloofd wat er te zien is. Denk maar aan Maria van Magdala die Jezus aanziet voor de tuinman. De discipelen hadden Jezus niet verwacht: niet daar en niet zo! Het antwoord van Jezus op hun verschrikte reactie bevrijdt de leerlingen onmiddellijk van hun angst: ‘blijf kalm. ik ben het, wees niet bang!’
Deze drie korte zinnen zijn voldoende om zichzelf aan de leerlingen opnieuw bekend te maken.
De zinnen fungeren als een herkenningsformule. Jezus gebruikt deze woorden ook bij de genezing van de verlamde man en de bloedvloeiende vrouw: ‘blijf kalm, ik ben het, wees niet bang!’ Deze drie korte zinnen geven ook aan dat de huidige situatie op het punt staat om te veranderen, door Jezus zelf.
Petrus treedt hier op als de woordvoerder van de discipelen: ‘Heer, als u het bent….’ met andere woorden, op het bevel van uw kant, Jezus, kom ik naar u toe. ‘als u het bent’, er spreekt vertrouwen en bereidheid uit. Jezus zegt : ‘kom’ en Petrus komt. Petrus loopt even over het water en dan… Het is het kleine verschil: Jezus loopt over het meer en Petrus loop over het water. De wateren, het water is van bescheidener omvang dan het meer. Het meer, de zee, is ondergang en verderf – daar kan de profeet Jona ons alles over vertellen. Jezus beheerst de zee, zoals alleen God dat kan. De wateren kunnen we associeren met het leven. Moet Petrus nu eerst het leven leren, om pas dán uit de voeten te kunnen met de dood?
Eerlijk gezegd houd ik wel van Petrus. Niets menselijks is hem vreemd. Het is de gemakkelijkste weg om hem als een haantje de voorste te zien, altijd met zijn grote mond vooraan, en als het er op aan komt iemand met een gering geloof. Ik zou Petrus niet willen zien als een falende gelovige. Integendeel! Hij bezit een groot geloof. Op het woord, het gezag van Jezus gaat hij uit de boot en over het water naar Jezus toe. Zijn angst en zijn geloof strijden om voorrang, en op het woord van Jezus overwint zijn geloof! Hij begint, vol goede moed, geloof en vertrouwen, en dan gaat het mis. Voor wie zich de scène als in een film voorstelt, doet het gebeuren denken aan een stripheld die, op de vlucht voor zijn belager, in een boom klimt en doorklimt, ook al is de boom ‘op’, hij klimt door in de lucht, en dat gaat goed tot hij zich realiseert dat er niets meer is om in te klimmen.
Zo stel ik mij voor dat het ook bij Petrus gaat. Als hij de sterke wind voelt , wordt hij bang, en zakt als een baksteen in het water. De machten zijn te groot. Petrus schreeuwt het uit: ‘Heer, red me!’ Zo lang Petrus één en al oog heeft voor Jezus, gaat het goed, maar als hij zich bewust wordt van de wind en de golven om hem heen, zakt hij weg. Het geloof en de gerichtheid op Jezus Christus daagt mensen uit tot prestaties die boven hun eigen kracht uitgaan. Als Petrus dan wegzakt, weg in het donkere water, is Jezus er ‘meteen’ om hem de reddende hand toe te steken. Het verwachte geloof waarop Jezus een beroep heeft gedaan en waar Petrus ook van uit is gegaan, blijkt Petrus toch niet boven water te kunnen houden, als hij de elementen van wind en golven om zich heen ziet. ‘Kleingelovige,’ noemt Jezus Petrus. Petrus twijfelt aan zijn eigen kunnen, niet aan Jezus, daarom wordt hij kleingelovige genoemd. Petrus schrikt als hij zich realiseert wat hij aan het doen is.
De collega-discipelen hebben dit alles gezien en gehoord. Zij zijn het, als Petrus en Jezus aan boord geklommen zijn, die de belijdenis uitspreken: ‘u bent werkelijk Gods zoon’ Eerder in het Matteus-evangelie is dat door God zelf gezegd: bij de doop in de Jordaan: ‘deze is mijn zoon’ Ook de duivel, bij de verzoeking in de woestijn, heeft in Jezus de zoon van God gezien. Nu doen 11 van de 12 discipelen dat: Jezus erkennen als zoon van God. Nu, ná de wonderbare spijziging, na de bedwingen van water en wind, zien ook zij Jezus als de beheerser en gebieder van de machten, zoals alleen God dit kan doen.
En Petrus dan? Belijdt Petrus ook wie Jezus is? Ja, maar dat komt nog. Zijn antwoord op het ‘omhoog getrokken worden uit het water’ is anders dan dat van Jona die al een loflied op de Heer aanheft als hij nog in de buik van de grote vis zit.
En wij dan? De vraag ‘hoe doet Jezus dit?’ is ontzenuwd en blijft onopgelost. De vraag die overgebleven is, ‘wie is deze die dit doet?’ moeten wij daar ook geen consequenties uittrekken? Dat een gerichtheid op Jezus Christus ons tot meer in staat acht, dan wij zelf soms voor mogelijk houden?
In geloof kunnen we de spreekwoordelijke bergen verzetten? En dat zo’n uitdrukking wel eens een steun kan zijn als we te maken hebben met tegenwind? Het is natuurlijk ook wel gemakkelijk:
‘in geloof kun je meer dan je zelf voor mogelijk houdt’ Dergelijke woorden komen niet altijd als troost over. Petrus kan het ons vertellen. Misschien kunnen we deze woorden tot onszelf zeggen als de grond onder onze voeten is weggezakt. Als ons lichaam ons in de steek laat, als het gezamenlijke ideaal op welk terrein van het leven ook niet gedeeld wordt. Als we te maken hebben met heftige teleurstellingen. Petrus is toch aan zijn tocht over het water begonnen, in geloof en vertrouwen, op het woord en het gezag van Jezus. Pas halverwege blijken de machten te groot zijn en is de reddende hand er al voor er om hulp geroepen is. Jezus redt, op het zelfde moment als Petrus het uitschreeuwt: ‘Heer red me!’ Jona zingt al voor hij uit de diepste diepten van de zee gered is.
Roepen wij? Zingen wij? Weten we van Pasen, en wrijven we onze ogen uit om goed te zien waar het op aan komt? Voor Pasen moet je vroeg opstaan, bij het krieken van de dag gebeurt het. De discipelen zien, in alle vroegte, Jezus als de ware Paasmens. Zien wij dat ook? Zien we de reddende toegestoken hand? Om ons niet in de ellende, narigheid en verdriet te laten verzuipen, maar om ons te behouden, als teken van het aangebroken koninkrijk van vrede en recht.
In de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Amen