1 maart 2015
Gemeente van Jezus Christus,
Twee weken geleden hielden we hier een jeugddienst.
Er was dopen, er was muziek, er was beweging,
we maakten een kunstwerk, we keken met de camera mee.
Het was een feest, heel erg leuk.
Veel reacties ook van mensen,
iemand zei: ik werd er vrolijk van!
Iemand zei: ik vond het fijn om dit met iedereen samen te doen.
Iemand anders zei: ik vond het ook superleuk, alleen alles ging zo snel dat ik weinig tijd had om een beetje te landen.
Ik heb daar over na zitten denken, want ik vond het goede feedback.
Natuurlijk is iedereen weer anders. Sommige mensen vinden het fijn
om veel in beweging te zijn. Anderen hebben liever minder drukte.
Het een is niet goed en het ander slecht of zo.
Het is net hetzelfde als dat de
een van zuurkool houdt en de ander niet.
Toch is de vraag: “wanneer is wat nodig?” een goeie.
Of om hem wat persoonlijker te maken: wanneer heb ík wat nodig?
En weet ik dat ook van mijzelf?
De manier waarop de kerk het jaar heeft ingedeeld
geeft wat dat betreft
genoeg variatie.
Er zijn momenten van feest, van samenkomen, van delen,
en er zijn momenten van inkeer, van stilte, van tot jezelf komen.
Het feit is: je kunt gewoon niet altijd strak staan. Niet altijd in beweging zijn.
Dus: wanneer is het tijd om stil te staan?
Vandaag 2 verhalen die we hebben gelezen over stil staan en stil zijn.
Een over Elia en een over Jezus.
Niet voor niets lezen we deze verhalen nu.
In de veertigdagentijd.
Een reeks van 40 dagen voor Pasen, voor het feest,
om langzamer aan te doen, om uit te rusten.
Aan het eerste verhaal over Elia,
die op de berg Horeb in een grot overnacht
en God ervaart in het gefluister van een koele bries
gaan nog al wat dingen vooraf.
Elia is een profeet in het Israel van lang lang geleden.
Het is een onstuimige tijd, veel koningen komen en gaan.
En ook zijn er andere religieuze stromingen,
zoals in die tijd de aanhangers van Baal.
De vrouw van de heersende koning Achab,
zij heette Izebel, was een fanatiek aanhangster van Baal.
Een oorlogs- en vruchtbaarheidsgod.
Zo ontstaat er een strijd tussen de profeten van Baal en Elia.
Er vindt een heftige confrontatie plaats.
Een soort vreemde show, een krankzinnige wedstrijd,
waarbij de Israëlieten, het volk, toekijkt
hoe de profeten van Baal en de profeet Elia
ieder een altaar maken voor hun eigen God.
Daarbij spreken ze af dat ze alles mogen doen, behalve het offer aansteken.
Dat moet komen van de God die ze aanroepen.
De profeten van Baal mogen eerst, ze dansen en springen de hele dag,
roepen en takelen zichzelf ook toe met messen,
zodat hun bloed vloeit over het altaar heen.
Maar het mag niet baten, staat in het verhaal. Er gebeurt niets.
Dan is Elia aan de beurt,
hij bouwt zijn altaar symbolisch op met twaalf stenen,
verwijzend naar de twaalf stammen in Israël,
hij snijdt zijn offerdier aan stukken en legt het op het altaar,
en laat dan alles tot drie keer toe demonstratief met water overgieten.
Na zijn gebed slaat het vuur van God in het brandoffer en verteert alles.
Het volk valt dan op zijn knieën, en op bevel van Elia doden ze alle
450 aanwezige profeten van Baal.
De verhalen uit het oude testament zijn bepaald niet misselijk.
Ze zijn heftig, grafisch, en weerspiegelen een tijd en een cultuur
die in veel opzichten ver van ons afstaat.
Het voelt soms alsof je je door al het geweld heen moet ploegen
om te volgen waar het verhaal over gaat.
De vrouw van de koning laat
Elia weten dat ze wraak wil voor wat Elia heeft gedaan.
Ze bedreigt hem met de dood.
Dan vlucht Elia, de woestijn in.
De woestijn. Een plaats die we veel gaan tegenkomen
in de veertig dagentijd.
Een veilige plek, een dorre kale plaats waar je kunt dwalen,
uitrusten en omzwerven.
Daar stort Elia in. Burn out.
Zo staat er in de tekst:
daar (in de woestijn) ging Elia onder een bremstruik zitten,
verlangend naar de dood,
en hij zei: het is genoeg geweest, HEER,
neem mijn leven want ik ben niet beter dan mijn voorouders.
Ik vind dat een ontroerend stuk, want het laat Elia zien in al zijn menselijkheid.
Moegestreden van alles, kun je soms niet anders dan je neerleggen.
Kapot, en vertwijfeld over de zin,
over alles wat je hebt gedaan en of het wel goed genoeg was.
Dan valt Elia in een diepe slaap,
maar bij het wakker worden ligt er brood, en water.
Hij eet en drinkt.
En begint daarna aan een dwaaltocht.
40 dagen en nachten door de woestijn.
Hij is het pad bijster of juist niet.
Dat is de vraag
als je ergens midden in zit.
Als je ploetert om een nieuwe richting te vinden.
Als je worstelt met alles wat er is gebeurd.
Als je probeert om opnieuw aan te komen,
ergens. Maar je weet nog niet waar.
Ben je dan het spoor bijster?
Dan…, aan het einde van die 40 dagen en nachten,
niet voor niets weer 40,
stuit Elia op een berg.
Horeb.
Berg van God, betekent dat.
Elia beklimt de berg en gaat een grot binnen
om er de nacht door te brengen.
En dan, midden in die nacht klinkt Gods stem:
Elia wat doe je hier?
Elia veert wakker en begint allerlei dingen uit te leggen:
dat hij zich vol overgave heeft ingezet, dat het misschien niet genoeg is,
dat hij vreest voor zijn leven.
Elia verontschuldigt zich voor al zijn tevergeefse ijver,
maar ik weet niet of dat het antwoord is waar God naar zocht,
want in het verhaal staat dat God vraagt: Kom naar buiten, en treed hier op de berg voor mij aan.
Ik weet niet precies wat dat betekent.
In ieder geval dat komt er niet een discussie tussen God en Elia
over of het allemaal wel of niet de moeite waard is geweest.
Maar er volgt een vraag naar een ontmoeting.
Laat je zien. Ik wil je zien.
Kom uit de grot.
Dan komt er eerst een heleboel voorbij,
storm, aardbeving, vuur.
Bij alles staat: maar God bevond zich daar niet in.
Dan komt er een koele bries voorbij, als een gefluister.
Elia hoort het, voelt het,
Het is voor hem opluchtend, fris en zacht.
En daarin ervaart Elia God.
Elia ervaart God in dat wat hij op dat moment nodig heeft.
In de rust na de hectiek.
De stilte na de storm.
Vanaf dat moment opent iets in Elia zich weer.
Een nieuw perspectief
Een ruimte.
Vanaf dat moment komt het verhaal van Elia weer in beweging.
Hij gaat weer op pad.
Weg van de Horeb, op naar het tumult van Israël.
Ook dat andere verhaal gaat over een berg.
Ook daar is er sprake van een pauze. Van een rustpunt.
Een break in het werk. Ook daar zoekt Jezus
samen met drie leerlingen de stilte op,
een afgelegen hoge plek.
Er gebeuren wonderlijke en nieuwe dingen.
Heilige dingen, een Godservaring,
die niet kunnen worden vastgelegd of verlengd.
Want dan glippen ze uit je hand.
Zoals gaat het met dingen die je toekomen.
Momenten die je niet kunt plannen.
Geluk dat je niet kunt dwingen.
Want wie kent niet het gevoel dat je iets moois beleeft, en je ineens bedenkt: wauw dit is heel bijzonder, ik wou dat dit altijd kon duren. En dan is er al iets weg van het gevoel.
Het leven kun je niet vasthouden.
Alleen ondergaan en beleven.
De verhalen zijn dan wel heel passend voor de veertigdagentijd,
maar ik denk niet dat ze bedoelen
dat God alleen in de stilte te ervaren is.
Want er zijn genoeg verhalen waarin in de bijbel
waarin God zich op hele andere manieren laat zien.
Misschien zeggen de verhalen: God is daar waar God nodig is.
Zo begonnen we met de vraag: wat heb ik nu nodig?
En weet ik wat ik nodig heb?
Wat heeft u nodig?
Het tumult van alledag in uw leven heeft misschien te maken met
een overvloed aan dingen die moeten gebeuren,
maar tumult kan ook te maken hebben met een stroom van piekeren die
maar niet wil stoppen.
Als God daar is waar God nodig is.
Kunt u dan deze veertig dagen gebruiken om
te dwalen in de woestijn?
Om de weg kwijt te zijn, voor even,
het spoor bijster?
Om te luisteren naar de stilte?
Om de berg te beklimmen.
En zo het overzicht te hebben op
die afgelegen plek,
om God te ontmoeten
en nieuwe dingen weer kunnen gebeuren.
Waar kunnen wij u ontmoeten God,
u die zoveel namen heeft
u waarvan men zegt eeuwig
die wordt genoemd licht
of als water moet zijn als je heel erg dorst hebt
luistert u naar onze vragen
luistert u naar de dingen die in ons hart leven
luistert u als we geen woorden hebben voor
wat we voelen.
Bent u hier aanwezig?
Amen