Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

22 november 2015, Eeuwigheidszondag

Jesaja 60:19-22
Openbaring 21:1-7

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Afgelopen week circuleerde op sociale media een filmpje van een vader en zoon. Zij staan in Parijs bij de kaarsen en de bloemen die zijn neergelegd op één van de plaatsen waar vrijdagavond 13 november de aanslagen hebben plaats gevonden. Het jongetje, ik schat hem een jaar of 5 à 6, wil verhuizen, ‘want hier in Parijs wonen gemene mensen met geweren,’ zegt hij. Zijn vader vertelt hem dat zij kaarsen en bloemen hebben, als bescherming en tegenwicht tegen al het geweld. ‘Kijk maar, we zijn hier niet alleen, we zijn hier samen! Door hier kaarsen aan te steken en bloemen neer te leggen, denken we aan de mensen die hier gestorven zijn,’ zo legt hij aan zijn zoontje uit. ‘Wij zijn machtiger en krachtiger met onze bloemen en onze kaarsen, ons licht, en met elkaar.’ ‘Onze bloemen en onze kaarsen tegen hun geweren? Dan is verhuizen niet meer nodig,’ zegt het jongetje. Als een journalist vraag hoe hij zich voelt, zegt hij dat hij zich veel beter voelt.

Waarom raakt dit korte filmpje mensen zo, en mij ook, vroeg ik mijzelf af. Ik denk dat dit kleine menselijke verhaal kan troosten in een wereld die in de ban is, lijkt te zijn van geweld, angst en onzekerheid. Klein en krachtig! Een troostrijk verhaal in een notedop. Laten we maar eerlijk zijn: wat beginnen we met bloemen en kaarsen tegen wapens, tegen de dood? Bloemen en kaarsen houden geen kogels tegen. Bloemen en kaarsen? Wordt het verdriet om het verlies van een geliefde er minder om, en anders van? Door die bloemen en kaarsen? Ik durf het niet te zeggen.

En toch? In alles wat er om ons heen gebeurt en in onszelf plaats vindt, in de verwarring van de tijden, het einde van de wereld lijkt het wel, is het samen tasten en zoeken, bij elkaar als geloofsgemeenschap, naar wat ons bindt en troost. We zoeken naar nieuwe vergezichten. In deze verwarrende tijden horen we de profeet Jesaja en de ziener Johannes. Beiden bieden op een eigen manier troost en uitzicht. Ze overschreeuwen de situatie niet, ze ontkennen de urgentie van de precaire toestand ook niet. Daarmee vind ik beiden ook vandaag de dag actueel.

Jesaja profeteert ná de ballingschap, als het volk weer terug is in het land van belofte, maar zeer aangedaan door die geschiedenis van weggevoerd zijn. De Eeuwige God heeft weer intrek in Jeruzalem genomen. In dat hervinden en herformuleren van de relatie tussen God en zijn volk blijft het continu zoeken – het is een zeer moeizaam proces. En toch, zegt Jesaja: de Heer zal je voor altijd licht geven, licht waarbij de hemellichamen in het niet vallen. De rechtvaardigen, kleine ielige plantjes, zullen uitgroeien om in volle glorie te bloeien. Je gelooft wellicht je eigen ogen niet,
maar ik God de Heer, houd mijn belofte! In het houden van de belofte laat God de Heer zijn macht en majesteit zien.

De ziener Johannes is aan het woord in het laatste bijbelboek Openbaring. Het is een boek vol geheimzinnige taal, bestemd voor mensen in zeer penibele situaties zoals vervolging en geweld. Dat was de concrete situatie kort na het aardse leven van Jezus Christus. Wij mogen meelezen en meeluisteren met Johannes. Wat een rijkdom aan beelden die juist in moeilijke omstandigheden troost geven. Het aangezegd krijgen van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, de schepping opnieuw, het zuchten van de tijden is voorbij. Gods heerlijkheid is ingezet tot heil en bevrijding van de mens op aarde. De schreeuw van de mens in nood is gehoord. De bevrijdende aanwezigheid van God maakt alles nieuw tot inspiratie van hen die nu nog ploeteren en zwoegen.

De ziener Johannes beschrijft het nieuwe Jeruzalem versierd als een bruid voor haar bruiloft, zo mooi en prachtig als je je maar kan voorstellen. De nieuwe gemeenschap van mensen wordt zo door God tot stand gebracht, geschonken, om niet.

Het is een gemeenschap in Gods naam, zoals ook wij hier bijeen zijn. Een gemeenschap die zich op een dag als vandaag waarop we de namen noemen van hen die ons dit jaar ontvallen zijn, een gemeenschap weet over de grenzen van leven en dood heen. Een gemeenschap waar we troost kunnen zoeken èn vinden.

Als we straks luisteren naar het lied ‘mag ik dan bij jou’ dan kunnen deze woorden twee kanten op wijzen
‘mag ik dan bij u God’ schuilen, en daarvan merken we iets, soms even, in het intermenselijk contact, in hoe wij met elkaar omgaan, in zorg, aandacht en omzien naar elkaar

of:
‘mag ik dan bij jou’ schuilen, en in die menselijke omarming, in dat ‘naar elkaar omzien, ontvang ik een venster op God.

Ik geloof in God die ons tegemoet komt, ons nabij is als de betrouwbare, die doet wat hij zegt, en zegt wat hij doet. Die met ons meehuilt en ons de woorden van troost in de mond legt, zoals die vader aan zijn zoontje in Parijs. Deze God die zichzelf omschrijft als de alfa en omega, de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet, om de totaliteit aan te geven, zo wil God ons tot God zijn en mogen wij ons kind van God weten.

Dat zeg je nu wel, maar…. We weten ook van de aanklacht, van wat niet goed is, wat botst met het koninkrijk van vrede, recht en gerechtigheid. Dat is niet alleen de boze buitenwereld, maar dat zit ook in onszelf. We weten wel hoe ingewikkeld de opdracht van de liefde is., We herinneren ons wel die keer dat beloften gemakkelijk gedaan zijn, maar…. En toch, blijven we verlangen naar en hopen op de komst van Gods koninkrijk, waar tranen niet meer zijn.

De Franse dichter Péguy (1873-1914) laat God aan het woord over geloof, hoop en liefde. Over hoop dicht hij:

Maar wat me verwondert, zegt God, is de hoop.
Daar ben ik van ondersteboven,
De mensen zien toch hoe het er in de wereld vandaag toegaat
en toch geloven ze
dat het morgen allemaal beter zal gaan.
Wat een wonder is er niet voor nodig
dat zij dat kleine hoopje hoop
nooit als overbodig
ervaren
maar met voorzichtige gebaren
in hun hand en in hun hart bewaren,
een vlammetje dat keer op keer weer
wankelt en dreigt neer te slaan,
maar altijd weer weet op te staan
en nooit wil doven.
Soms kan ik mijn eigen ogen niet geloven.

Als de hoop van God al zo groot is, wat let ons dan?
Amen