Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

25 december 2015

God heeft zich in Christus over de wereld ontfermd om door middel van Zijn Zoon, die dichtbij God leeft, dus volop naar Gods geboden handelt, deze wereld beter te maken. Daarom kunnen wij, nadat wij hebben gezien wat de Messias voor mens en wereld doet, de mensheid niet fatalistisch aan haar lot overlaten, maar moeten wij ons wel, in navolging van Christus, inzetten voor een menswaardig bestaan voor alle mensen. Het ‘er is toch niets aan te doen’ geldt niet meer sinds Christus op aarde is gekomen. Voor fatalisme en cynisme biedt dit Kind geen speelruimte.
God schakelt dus niet alleen Zijn Zoon, maar ook ONS in om wereldwijd goed te doen. Zoveel vertrouwen heeft God in onze talenten, dat Hij ons ongekende mogelijkheden schenkt. Dankzij God is onze belangrijkste eigenschap verantwoordelijkheid dragen voor het welzijn van anderen, omdat geloven liefde geven, je inzetten voor anderen is. Het risico bestaat echter dat ook uit ONZE handen weinig goeds voor medemens en samenleving komt, wij God in de weg staan in plaats van te doen wat God van ons vraagt.
Niet toevallig komen vanaf de kribbe allerlei mensen rond deze unieke medemens samen. Omdat God zich verantwoordelijk voelt voor herders en wijzen, voor arm en rijk, voor allochtoon en autochtoon, opent Hij ons de ogen voor meer dan wat WIJ gewoon vinden en geeft Hij ons via het Kerstkind een bijzondere opdracht: om voor ALLE mensen een menswaardig bestaan mogelijk te maken. Onderweg naar Gods Koninkrijk kunnen wij vanaf Kerst daarom niet anders dan ons, net als het Christuskind, over mensen ontfermen.
Sinds het optreden van Jezus zijn wij andere mensen geworden: sociale, met ontferming bewogen mensen. Voor de Heer is het neoliberale individualisme een vloek, zonde. Vanaf Christus’ komst zijn wij bevrijd van het typisch oriëntaalse fatalistische ‘er is toch niks aan te doen’, kunnen wij het ons niet langer permitteren om hard en ongevoelig te zijn. Er zijn immers genoeg mensen, veraf en dichtbij, die onze aandacht en hulp nodig hebben. Velen wachten op een teken van Gods goedheid. Velen zitten op ONS, Gods engelen, Gods ambassadeurs, te wachten. Aan ONS is het hun te laten ZIEN dat wij weten wat het is om een goede herder, een reddende engel, te zijn.
Gods genade en goedheid ZIJN verschenen. Dat gebeurde, niet toevallig, niet zonder opzet, in de vorm van een kind: een hulpeloos, kwetsbaar wezentje, dat op de hulp van medemensen is aangewezen, totaal afhankelijk is van het inlevingsvermogen en de goedheid van anderen. Het Kerstkind maakt ons duidelijk hoe veel mensen op de hulp van medemensen zijn aangewezen. Vlakbij heerst al armoede, want gebieden waar nood aan de orde van de dag is liggen niet langer ver weg, nu de wereld een dorp is geworden.
Vanaf Kerst kunnen we er niet omheen: Gods genade en goedheid zijn duidelijk zichtbaar, in dit Kind. Vanaf dat unieke moment, vanaf dat unieke Kind kunnen wij niet anders dan op onze beurt Gods genade, Gods goedheid, net als Christus, handen en voeten geven. Wij MOETEN Gods liefde verspreiden, wil Kerst geen theorie blijven, meer dan een mooi verhaal worden.
Rond dat stelletje armoedzaaiers rond de kribbe wordt ons duidelijk dat Kerst geen sprookje, kitsch en romantiek, maar harde werkelijkheid is. Een verhaal uit het leven gegrepen, een verhaal over een kwetsbaar medemens, die voor ONS mens is geworden, opdat wij dichtbij God kunnen komen, net als Hij dichtbij God leven, om zo onze diepste bestemming als mens te bereiken. Dankzij DEZE mens krijgen wij de kans om optimaal mens te worden. Een andere weg tot de antropologie dan de christologie, een betere weg tot optimaal mens zijn dan via Christus is er niet. Daarom vertrouwt God aan ONS Zijn Kind, Zijn genade en waarheid toe. Omdat God vertrouwen in ons heeft, vertrouwt Hij ons Zijn Zoon toe, in alle kwetsbaarheid en hulpbehoevendheid. En wat hebben we met zoveel vertrouwen gedaan? Te grabbel gegooid, op Golgotha. Steeds weer blijken wij die liefdevolle God vooral als een stoorzender te ervaren, weten we niet goed raad met Hem. Daarom: weg met Hem, kruisig Hem! De armoede van Bethlehem en Golgotha liggen in elkaars verlengde, doorkruisen ons bestaan, willen ons aan het denken zetten, wakker schudden. Waar zijn we mee bezig? Brengen we onheil teweeg of komt er iets goeds uit onze handen? Rond dit Kind op het kruispunt van de geschiedenis vallen we door de mand en worden we desondanks gered. Rond dit Kind vallen fundamentele beslissingen.
De wijzen hebben dat begrepen. Voor deze rijke mensen klinkt niets dan lof, omdat ze in tegenstelling tot de rijke man uit de gelijkenis niet met lege handen bij Jezus komen, in dit arme kind een Lazarus herkennen. ‘Aan de nood en ellende moet men Christus herkennen, in de arme’. (O. Noordmans, VW 8, 19). Het Kerstkind, dat zich zijn leven lang identificeert met arme medemensen, gaat ons, net als Lazarus, voor naar Gods Koninkrijk, omdat lichamelijke noden in het Evangelie ‘in onmiddellijk verband’ staan ‘met de komst van het Koninkrijk’ (O. Noordmans, VW 8, 21). In dit straatarme kind laat God ons, voor de zoveelste keer, zien dat Hij er in de eerste plaats voor arme mensen is en niet voor wie ziek is door hebzucht en egoïsme. Die slechte eigenschappen wil God ons via de Thora, het Kerstkind, kerk en geloof alleen maar afleren.
Het Kerstkind komt als een bedelaar in de wereld. Vanaf dat moment zijn WIJ armoedzaaiers, die God bedelen om genade. Het kruis is al zichtbaar in de kribbe, opdat de kribbe met het kindje niet tot sentimentaliteit verwordt, maar waakzame, oplettende mensen van ons maakt. Het Kerstkind bepaalt ons bij de harde realiteit van de weerbarstige werkelijkheid vol armoede en lijden, opdat wij ons niet in zelfgenoegzaamheid onderdompelen, maar in navolging van Christus als barmhartige Samaritanen de armen niet vergeten en ons ontfermen over wie lijden, opdat ook wie ellende kennen deelhebben aan verlossing en dankbaarheid.
Wie rijk is, maar niets voor een ander overheeft, komt er in het Evangelie minder goed af, is in feite een hopeloos geval, net als die rijke man die geen oog heeft voor de ellende waarin Lazarus maar moet zien te overleven. Het Christuskind heeft vanaf het begin van zijn merkwaardige leven WEL oog voor de Lazarussen in deze wereld.
Wie van de waarheid van de blijde boodschap van Kerst en van het Evangelie is doordrongen, kan daarom niet anders dan uit het inspirerende voorbeeld van het Kerstkind leven. Wie dit Kind als ultieme waarheid aanneemt, kan daarom niet anders dan, net als Hij, in Gods naam heil, genade, goedheid en medemenselijkheid verspreiden. Het Godsgeschenk van Kerst wil immers dag aan dag niet zonder heilzame gevolgen blijven, doorwerken in de wereld. Kerst is niet voor niets een startpunt. Hoe gaat Kerst verder? Redt Gods goedheid het of wordt Zijn goedheid met voeten getreden? Het is aan ONS te laten zien welke kant het opgaat, hoeveel effect Kerst sorteert.
Dit Kind maakt Zijn naam ‘God redt’ waar door zieke, hulpeloze mensen nieuwe kansen en daarmee toekomst te geven. Raakt dat ons of verwijzen wij dit merkwaardige heerschap naar sprookjesland en wijzen wij Hem de deur? In dat geval blijven er alleen maar cadeaus onder de Kerstboom over, maar laten we Gods cadeau aan onze neus voorbij gaan. Zo lopen we meer mis dan we denken. Alleen dat beseffen we pas als het woord genade ons iets zegt en we bedenken dat het heil van de kribbe ondenkbaar is zonder het kruis. Via het kruis gaat het over het heil voor ALLE mensen. Die reikwijdte vindt je nergens anders. Bij God draait het niet om de happy few, maar zijn, net als bij het Kerstkind, ALLE mensen in tel, arme Lazarussen voorop. Amen.