16 juni 2013
Gemeente van Jezus Christus,
De tekst van vanochtend gaat over liefde.
En over vergeving.
Misschien gek, maar de hele tijd moest ik denken
aan het recente familiedrama met die vader, die zijn twee kinderen ombracht, en daarna zichzelf.
Een in en in tragische geschiedenis.
Fouten stapelen zich op,
totdat iemand geen uitweg meer ziet.
Zelfmoord is daarin een agressieve daad,
maar wel een uit uiterste wanhoop.
Een daad van iemand die zich letterlijk
niet meer wil en kan tonen aan de wereld.
Los van deze specifieke situatie, waarin een vader twee kinderen doodt,
wordt zelfmoord sowieso nog wel eens een ‘laffe daad’ genoemd.
Aan de ene kant begrijpelijk.
Als je kijkt naar het verdriet dat iemand aanricht voor alle naaste familie en vrienden
en de verantwoordelijkheden overlaat aan degene die achterblijven.
Aan de andere kant vind ik het ook wel een veroordeling, die voorbij gaat aan de paniek en de bodemloze wanhoop van iemand die tot zoiets in staat is.
Iemand die zichzelf letterlijk wil uitwissen
omdat er voor hem of haarzelf binnenin niets meer is dat de eigen goedkeuring kan verdragen.
Ieder mens denkt wel eens: is wat ik doe wel goed genoeg.
Of nee, misschien is de vraag die je jezelf stelt wel vaker:
Is wie ik bén wel goed genoeg?
Maar wanneer is iemand goed genoeg?
Op onze eigen manier proberen we
de dingen te goed doen.
Ons werk, ons gezinsleven,
ons vrijwilligerswerk misschien, voor de kerk, of voor andere goede doelen
zo goed mogelijk.
Het houdt ons bezig.
En dat is positief, om dat wat we kunnen betekenen
en het gevoel dat het ons kan geven.
Maar soms kan dat positieve gevoel ook uitblijven.
Lopen we onszelf voorbij omdat, ondanks alles wat we doen, al onze zorg en al onze moeite,
het kan voelen alsof we nog steeds niet genoeg hebben gedaan.
Dat gevoel kan komen uit een verre, stille en verborgen plek in onszelf, waarin we ondanks allerlei goede ervaringen
onszelf onzeker terugvinden.
Onzeker over of we als mens,
los van al onze pogingen, goed genoeg zijn.
Een hele oude plek kan dat zijn, ergens ontstaan in een ver verleden.
Soms hoor ik verhalen over hoe dat goed willen doen de kindertijd kan bepalen.
Hoe mensen zich tekort hebben voelen schieten
of schuldig dat ze het verdriet
op het gezicht van hun moeder niet weg konden nemen,
of hun vader niet gelukkig konden maken.
Dus deden ze nog meer hun best.
Alsof ze met hun gedrag hun bestaansrecht hier op aarde moesten verdienen.
Maar wat ze ook deden,
het gaf hen niet het gevoel dat ze er mochten zijn, zomaar, als kind. Als mens.
Het verhaal uit Lukas dat we vanochtend lazen heeft zo zijn eigen kijk op de vraag over wanneer een mens goed is.
We zien, naast Jezus, twee personen:
Een farizeeër, die we leren kennen als Simon. En een vrouw.
Die geen naam heeft, maar iedereen weet kennelijk wie ze is.
Ze heeft een slechte reputatie.
Deze twee mensen worden tegenover elkaar gezet.
Simon, die als farizeeër een voorbeeldfunctie in weten wat goed is heeft. Die de joodse wetten kent, en er naar leeft.
En deze foute vrouw.
Die wanneer ze Jezus ziet, direct naar hem toeloopt.
En als ze dicht bij hem in de beurt is breekt ze ineens,
ze moet huilen, haar tranen vallen op zijn voeten, ze droogt ze met haar haar.
Ze kust zijn voeten, zalft ze met mirre.
Ze zegt niets, haar aanrakingen verlopen in stilte.
Waar ze zo om moet huilen, we weten het niet precies.
We kunnen er alleen naar gissen.
We weten ook niet wat er vooraf tussen jezus en deze vrouw is gebeurt.
Hoe ze hem heeft leren kennen,
En we weten niet wat hij mogelijk tegen haar heeft gezegd
Maar op die manier breken, zoals deze vrouw,
is je open stellen.
En zo huilen kan eigenlijk alleen bij iemand waar je je veilig bij voelt.
En blijkbaar voelt deze vrouw die veiligheid bij Jezus.
Terwijl dit zich voltrekt, ontstaat bij Simon de verontwaardiging.
Hij vind het verschrikkelijk, dit tafereel.
En beschamend, deze vieze vrouw in zijn huis, die zich zo laat gaan.
Zo klinkt het in zijn hoofd lezen we in het verhaal.
Maar Simon ziet niet wat hier gebeurt.
Hij ziet niet dat hier voor zijn ogen vergeving plaatsvindt.
En iemand van wanhoop naar licht gaat.
Het grootste wonder dat kan gebeuren.
Zoals gezegd we weten niet wat Jezus precies
Heeft gezegd dat deze vrouw hem vertrouwt.
Maar hij heeft haar in haar ziel geraakt,
en daarmee haar bestaan bevestigd.
Ze is meer dan haar verleden en haar fouten.
Ze is wat worden kan,
dat is wat we zien oplichten in die ontmoeting.
En zo begint haar leven opnieuw.
Ze kan verder met wat geweest is.
Ik denk dat haar emotie tranen van dankbaarheid zijn.
Dat ze komt om dat te tonen, of terug te geven aan Jezus,
niet om daarmee iets te bereiken of te verdienen.
En eigenlijk zijn de woorden van vergeving
die Jezus tot haar spreekt niet meer
dan een bevestiging van wat al begonnen is:
iemand heeft haar gezien in liefde,
en daarmee de toekomst weer opengegooid.
Misschien laat deze vrouw met haar gebaren van liefde aan Jezus
wel zien dat je het wezenlijke van het leven, wat het leven, jouw leven, ‘goed’ maakt uiteindelijk niet hoeft te verdienen.
Het komt naar je toe; als van de andere kant.
Het is die ervaring die haar leven vanaf nu bepaalt en richting geeft.
Een ervaring van liefde.
Om door iemand gezien te worden in liefde is het mooiste dat je kan overkomen.
Het breekt je open. Je kunt verder met leven.
Het is een ervaring die ieder mens verdient, los van alles wat we hebben gedaan, omdat het gaat om wie we zijn.
In het avondmaal dat wij vieren proberen we iets van de ontmoeting zoals die plaatsvond tussen Jezus en deze vrouw te herleven.
De symbolen van brood en wijn zijn herinneringen aan hoe Jezus naar de wereld keek.
En hoe hij daarin iets probeerde te laten zien van wat God kan betekenen.
Het brood wordt gebroken,
en wij mogen openbreken.
En komen zoals we zijn omdat het een moment is tussen mens en God.
Zo komen we weer tot leven en kunnen de toekomst in gaan.
Amen