24 februari 2013
Jaren geleden kwam ik op een feestje
in gesprek met een jongen
die mij vertelde over zijn relatie met zijn vader.
Die relatie was niet zo best.
Zijn vader was om kort te zijn, nogal een klootzak.
Nooit had hij zijn zoon in zijn leven een compliment gegeven,
of laten weten trots op hem te zijn,
of hem wat lichamelijke warmte gegeven,
een knuffel of zo.
Nee, hij had hem klein gehouden,
en zijn hele leven laten voelen: jij bent niet goed,
je bent niet goed genoeg.
Ik zag die avond de pijn op het gezicht van die jongen.
Het was niet echt een gesprek voor op een feestje,
maar het was al laat en nou ja.
Dan komen soms dat soort gesprekken.
De jongen die mij dit alles vertelde was dezelfde middag in het ziekenhuis geweest om zijn vader te bezoeken,
misschien dat het hem daarom zo hoog zat.
De details over waarom die vader in het ziekenhuis lag staan me niet meer bij. Een beroerte volgens mij.
Wat ik me nog wel helder herinner is dat die vader had geslapen,
het hele bezoekuurtje door.
“Heb je ‘m niet even wakker gemaakt?”, vroeg ik.
“Nee, zei hij, ik heb alleen maar naar zijn gezicht zitten staren.
De hele tijd.
Dat gezicht, dat gezicht dat zo vuil en boos en kwetsend is geweest.
En mijn handen begonnen te jeuken, zei hij. Ik begon zo veel haat te voelen, weet je, het borrelde gewoon op, en ik moest mezelf echt tegenhouden.
Ik zweer het, ik had ‘m daar bijna wat aangedaan. Ik had dat gezicht willen induwen,
ik had er mijn vuisten in willen zetten,
ik had er een kussen op willen leggen
en hard willen drukken,
zodat alles voorbij zou zijn.
Ik had dat willen doen, daar, toen hij daar zo kwetsbaar lag,
maar ik heb het niet gedaan.
Ik ben weggegaan zonder dat hij volgens mij heeft gemerkt dat ik er was”.
Ik vond dat toen nogal een heftig verhaal,
En ik moest er weer aan denken
toen ik het verhaal over David en Saul las.
David en Saul. Ook twee mannen tegenover elkaar.
Twee rivalen.
Een koning, en een koning in opmars.
Een schoonvader, en een schoonzoon.
Ook David treft Saul in dit verhaal in een nogal kwetsbare positie.
Na lange tijd op de vlucht voor zijn schoonvader,
die hem dreigt te vermoorden, treft David Saul nu
op een onverwacht moment, want
juist in de spelonk waar hij en zijn mannen zich schuilhouden
komt Saul binnen om zijn behoefte te doen.
Nou, hoe kwetsbaar wil je het hebben?!
En de handen van David’s mannen jeuken:
David, dit is je kans, schakel die gast uit,
Doe het, dan heb je geen last meer van ‘m
en dan kun je verder. Dan is het voorbij. Dan ben je vrij.
David staat voor een dilemma.
Wat is nou goed om te doen?
Moet hij Saul, de vader van zijn vrouw Michal, de vader
van zijn beste vriend Jonathan, echt uitschakelen?
Zal hij hem doden, en daarmee terugslaan, wraak nemen
voor alle jaren vol woede en ruzie,
en jaloezie en bedreiging?
Of toch niet,
moet hij het laten gaan,
het over zijn kant laten gaan, en wachten tot Saul weer
opstaat en verdwijnt?
De vraag waar het om gaat is:
Hoe zet je een situatie weer recht als sprake is
of is geweest van onrecht?
Want dat is wat er eigenlijk gebeurt.
Als iemand jou pijn heeft gedaan, je heeft gekwetst,
dan kan het zijn dat het wraak nemen, het terugslaan,
bevrijdend lijkt.
Omdat het onrecht dat er is geweest schreeuwt om recht gezet te worden.
Het evenwicht moet weer hersteld worden, want anders zit er iets scheef, blijft de wereld scheef.
Hoe zet je iets recht?
Maar dan.
Dan kiest David volgens mij
noch voor terugslaan op de manier die zijn mannen voor zich zien
noch voor stilzitten, wachten en op de vlucht blijven.
Hij slaat als het ware een derde weg in,
een nieuwe mogelijkheid.
Hij spaart Saul, maar hij doet ook niet niets.
Hij sluipt naar Saul toe,
en snijdt dan ongemerkt een stuk van zijn mantel,
En loopt daarna achter hem aan en roept:
Kijk Saul, ik had je kunnen doden,
maar ik heb het niet gedaan.
Saul draait zich om.
De twee mannen staan nu buiten de spelonk, in het daglicht.
Alles lijkt opeens anders, nu ze zo open en bloot tegenover elkaar staan.
De winst voor David is duidelijk.
Hij staat tegenover Saul. Met in zijn hand het bewijs van zijn eigen integriteit en zet daarmee Saul’s laffe ondernemingen te kijk.
En David had sowieso wel koning kunnen worden,
maar als hij Saul had gedood,
dan was dat als een schaduw blijven hangen.
Nu gaat David meer vrijuit, de glans van een ander soort koningschap hangt nu al om hem heen.
En Saul,
ja, Saul lijdt hier gezichtsverlies,
maar er is ook winst.
Nou ja, ten eerste sowieso: hij blijft in leven.
Maar hij toont zich bovendien een waardige verliezer in zijn antwoord aan David. Want hij toont berouw.
Tranen glijden over zijn wangen, en hij noemt David ‘mijn zoon’.
Deze twee mannen beginnen daarmee opnieuw.
Déze situatie krijgt een nieuwe kans.
Terwijl ik dit zeg, moet ik weer denken aan dat gesprek met die jongen over zijn vader,
Dan vraag ik mij af:
Zou hij nog kans hebben gehad om samen met zijn vader die zeg maar derde weg in te slaan?
Een nieuwe mogelijkheid?
Zou hij de haat hebben kunnen loslaten die hij voelde die middag in dat ziekenhuis?
Zou hij een opening hebben kunnen vinden naar de toekomst toe?
Want hoe doe je dat?
Niet te vechten of te vluchten, maar een opening te vinden uit een doodlopende situatie.
Dat is volgens mij heel heel moeilijk.
Ik hoop dat het hem is gelukt.
Dat vergt volgens mij kracht en het vraagt om groei.
Innerlijke groei, en een lange zoektocht.
Wij allemaal kunnen die kracht wel gebruiken.
Om uit situaties te komen waarin we vast zitten.
Daarom vinden wij hier vandaag, voor onze zoektocht,
voor onze weg, woorden die gaan over die derde weg,
zoals je Gods weg zou kunnen noemen.
Zoals David hem ging.
Woorden die niet gaan over tegenstellingen, terugslaan of niet, gevangen in twee keuzes die allebei niet recht doen aan de situatie.
Maar woorden over een nieuwe weg, waarin
de wereld wordt rechtgezet op een onverwachte manier.
Een mogelijkheid uit een onmogelijke situatie.
Zonder schaduwen die je blijvend achtervolgen.
Maar licht en genade en genezing en toekomst.
Je bent werkelijk vrij.
Je kunt opnieuw ademhalen. Amen