27 januari 2008
ds. Alida Groeneveld
lezingen: Jesaja 49: 1-7
Matteüs 4: 12-22
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
We zijn op weg naar Pasen. Nu zijn er in de kerkelijke traditie verschillende manieren van tellen naar Pasen, ik schreef er al over in Onderweg. De ene traditie telt door na Epifanie, en zo zijn we vandaag op de 4e zondag van Epifanie. De andere wijze van tellen, o.a. uit de lutherse traditie, telt richting Pasen en de voorbereidingstijd daarop, en zo is het vandaag zondag Sexagesima, de 60e dag voor Pasen. Zo vlak voor het begin van de voorbereidingstijd op Pasen stelden de catechumenen, de geloofsleerlingen, zich voor aan de gemeente: ‘Hier zijn wij, wij willen gedoopt worden, wij willen bij de gemeente van Christus horen.’ Of, als de geloofsleerlingen als kind al gedoopt waren, ‘wij zeggen nu zelf ‘ja’ tegen onze doop van vroeger.’ Het zichzelf presenteren is één aspect van dit gebruik. Het andere aspect is de betrokkenheid van de gemeente bij deze weg van de doop. ‘Gemeente, wilt u voorbede voor ons doen? Gemeente, u heeft de weg van de doop al afgelegd, kort of al langer geleden, hoe ging dat? Welke twijfels kende u toen, en kent u nog steeds? Wat doet dit met je wijze van geloven?’ Eén vraag die een catechumeen zou kunnen stellen en die mij altijd weer fascineert,
is de vraag naar roeping. Roeping wordt nog al eens verbonden met bepaalde beroepen: dokters, dominees, verpleegkundigen. Deze mensen – meestal – wel, maar wat te denken van economen, journalisten, chemici, IT-specialisten, bakkers? Dergelijke beroepsbeoefenaren en roeping? Onderwijzers, leraren? Werkers bij de sociale dienst, maatschappelijk werk? Voor veel werkzaamheden heb je een roeping nodig, om eraan te beginnen, en – nog belangrijker – om het vol te houden.
Jezus roept visser, vier in getal. Met vier vissers die hij zonder enige voorbereiding uit hun werk plukt, begint hij zijn beweging. Jezus heeft gehoord dat Johannes de Doper overgeleverd is, zo verteld de vorige vertaling. In de NBV staat ‘gevangengenomen’ (Mt 4,12). Ik hou het bij ‘overgeleverd’ want dat heeft een dubbelzinnige betekenis. Overleveren in de betekenis van doorvertellen, èn overgeleverd worden in vreemde handen, met andere woorden: gevangen genomen. Jezus wijkt uit voor de macht van Herodes Antipas, en vertrekt naar het gebied van Zebulon en Naftali, ver weg van het centrum van het land. Weg uit de Randstad, naar de Achterhoek, om het naar Nederlandse begrippen te vertalen.
Galilea gold als ‘achterhoek’ en kwalijker: het gold eveneens als het gebied van de heidenen, alsof het buiten het perspectief van Wet en Profeten zou vallen. Niets is minder waar. Maar, het was voor joden uit Jeruzalem en omgeving aanstootgevend juist daar naar toe te gaan. De evangelist Matteüs motiveert de keuze van Jezus om naar Galilea te gaan met een citaat uit Jesaja: ‘Land van Zebulon en Naftali, gebied aan de weg naar zee en aan de overkant van de Jordaan, Galilea van de heidenen, luister: Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht, en zij die woonden in de schaduw van de dood werden door het licht beschenen’ (Mt 4,15-16) In het Galilea van de heidenen, van de volkeren, gaat een licht op. Dit is de plaats waar de profetie in vervulling gaat, Hier komt de koning die zorg zal dragen dat de misère van het volk plaats zal maken voor een eindeloze vrede. Hier komt het koningskind, met zijn voeten in de modder, strijdend voor gerechtigheid. Dit is een heel ander verhaal dat een zegevierende koning, met alle pracht en praal die daarbij hoort. Juist in dit gebied, ver weg van alles, in het gebied dat aangeduid wordt als donker en chaotisch, juist hier begint Jezus met zijn prediking. Zijn boodschap is niets anders dan wat Johannes de Doper ook al zei: ‘Kom tot inkeer, want het koninkrijk van de hemel is nabij’ (Mt 4,17).
Johannes de Doper is gevangen genomen, nu is Jezus de heraut die de komst van het koninkrijk van God bekend maakt. Hij is het koninkrijk van God zelf, in eigen persoon. De term ‘koninkrijk van God’ of ‘koninkrijk van de hemel’ is een bekend begrip in het jodendom. Er worden drie dingen mee bedoeld:
1. het koningschap van God
2. het is een abstracte aanduiding van God
3. een begrip dat iets zegt over de eindtijd: het koninkrijk van de hemel komt aan het einde van de tijden en de komst van de Messias gaat hieraan vooraf.
Het jodendom kent niet de opvatting dat de Messias door zijn werk het koninkrijk van de hemel dichterbij brengt, of het koninkrijk van de hemel in eigen persoon is. Matteüs, de evangelist met zijn joodse gehoor, pakt dit ‘koninkrijk van de hemel’ op en vertaalt het als ‘de heerschappij vanuit God / van God uit, is nabij gekomen’. Het koninkrijk en de komst ervan is onafhankelijk van de werken of prestaties van ons mensen: het koninkrijk van God is zonder ons toedoen nabij gekomen. In de Messias Jezus breekt de toekomende eeuw aan. Déze Messias begint zijn werkzame leven nota bene in het Galilea der heidenen met exact dezelfde boodschap als Johannes de Doper. Het koning-zijn van God op aarde is volledig realiteit geworden: een vernieuwing en een radicale doorbraak op alle terreinen van het leven en in alle verhoudingen van het leven zichtbaar geworden. Alle menselijke grenzen worden teniet gedaan.
Juist het gebied dat gekenmerkt wordt door benauwdheid, donkerheid, diepe duisternis, juist dit gebied zal de eerste weldaden van Jezus ontvangen. Hier wordt de Messias Jezus realiteit, een alles vernieuwende realiteit. In Hem, die zelf het koninkrijk van God is, is de toekomst begonnen.
Dan komt weer de geloofsleerling op mijn netvlies, die vraagt: ‘wat bedoel je precies met een oriëntatie op het koninkrijk van de hemel? Wat hebben die vier vissers er nu mee te maken?’ Of nog anders gezegd: ‘waarom vraagt het koninkrijk van God eigenlijk om bekering? Wat is nu precies het koninkrijk? Het koninkrijk, in Jezus gerealiseerd, is het waar worden van de zeggenschap van God in het leven van mensen. Het koninkrijk is het waar worden van de zeggenschap van God in ons leven. Het leven van Jezus is daar hét voorbeeld van hoe het koninkrijk waar kan worden en wáár geworden is. Als de zeggenschap van God zich uitstrekt over mensen, vindt er bekering plaats, je oriënteert je opnieuw op de veranderde situatie in je leven.
Een dergelijke heroriëntaties kan geen kwaad. Voor een ieder van ons persoonlijk en voor de samenleving als geheel. Zodat we iets meer inzicht krijgen dat mensen meer zijn dan aantallen en doelgroepen, voor meer zaken leven dat de flitsende leasebak, de overwaarde van je huis en de aandelen die je dacht te hebben, maar ook leven met onvervulde verlangens, kapot geslagen dromen en soms toch ook weer met een visioen, hoe schetsmatig dat ook mag zijn. Dát is nu je oriënteren op het koninkrijk.
En de vissers? Simon, Andreas, Jacobus, Johannes? Jezus heeft nog weinig van zich laten horen of zien. In reclametermen: hij heeft nog geen promotiemateriaal, hij heeft nog geen wonderen gedaan. En toch, hij roept om te beginnen vier leerlingen en dat aantal zal zich uitbreiden tot 12, de stammen van Israël. Er worden mensen geroepen om mee te doen en ze doen het! Vraag mij niet waarom. Vraag mij ook niet of ik het ook zo zou doen, alles uit mijn handen laten vallen en meegaan, dat weet ik zo net nog niet. Herken ik in deze roepende Gods stem? Of ben ik té beducht voor valse profeten, dat ik Gods stem niet oppik?
De vier doen het wel: ze haken in bij het koninkrijk, ze horen de roep, zien en bemerken de beweging. Het koninkrijk is één en al beweging en dynamiek. Het komt bij je in de buurt, voordat en zonder je er erg in hebt. Dat is nu roeping. De verkondigende boodschap van Johannes de Doper en Jezus om de weg van het koninkrijk te gaan, brengt met zich mee dat mensen geroepen worden èn op hun beurt weer verkondiger zijn. Het is de kunst, levenskunst om die kracht, die power ook door te laten komen en klinken in het werk dat wij allemaal op onze wijze in deze gemeente doen. In het Galilea van de heidenen komt het wereldwijde perspectief onmiddellijk om de hoek. Matteüs heeft het van geen vreemde: de opvatting over het knechtschap heeft hij van Jesaja. Het knechtschap is flexibel, niet beperkt tot één persoon, en niet beperkt tot één volk, eigen volk eerst. Heel het volk wordt betrokken in de verspreiding van Gods heil.
Roeping? Nee, niet voor speciale groepen. Roeping? Ja, voor iedereen, zoals het op jouw weg komt. Zoals Jezus tegen de vissers van het eerste uur zegt: ‘Kom volg mij, ik van jullie vissers van mensen maken’ (Mt 4,19) Het harde en zware werk dat bij een visser hoort, met de moed en het geduld om het werk goed uit te oefenen, dat geldt ook voor de geroepenen door Jezus zelf.
Een moeilijk antwoord voor de geloofsleerlingen, aan het begin van hun weg naar de doop.
Samen met hen gaan we de weg naar Pasen.
In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, amen
Vesper 27 januari 2008
Deze vesper had het karakter van een verhaaldienst.
We hoorden de volgende schriftlezingen:
I Samuël 16:14-23
II Samuël 12: 1-11, 13-16, 19-20, 24-25
Vervolgens keek David terug op zijn leven. Die tekst staat hieronder.
Als David terugkijkt op zijn leven
Zo aan het einde van de dag, aan het einde van mijn leven mijmer ik veel. Ik denk veel na over hoe het in mijn leven allemaal gelopen is. Het klinkt als een cliché om te zeggen dat mijn leven er één is met hoogte- en dieptepunten, maar dat is zeker waar!
Een gepassioneerd man, dat ben ik altijd geweest. Gedreven in mijn werk, in mijn roeping, maar daarmee niet altijd even zachtzinnig en fijnbesnaard. Een heilige, dat ben ik verre van geweest, al lijkt het wel zo te beginnen.
Op z’n zachtst gezegd is het merkwaardig en onbegrijpelijk hoe het koningschap bij mij terecht kwam. Het volk wilde een koning, terwijl Samuel daar helemaal niet zo voor was. Saul werd tot koning gezalfd, een rijzige man met spierkracht. Lang, sterk en stoer. Een heuse krachtpatser, maar de verwachtingen zijn niet uitgekomen. Samuel werd door God opnieuw op pad gestuurd en kwam bij mijn familie.
Mijn zeven oudere broers werden opgetrommeld, maar één voor één vielen zij af. Toen werd ik uit het veld gehaald. Ik ben de jongste, nummer 8, ik hoedde de schapen. Ik hield mij helemaal niet zo bezig met koninkrijkszaken. Een deuntje fluiten, op de schapen letten, en steentjes laten springen in het water, dat is veel leuker! God zag mij aan, kende mij van de moederschoot af aan. God kent mij beter dan ik mijzelf ken. Ik als kleine herder zou de nieuwe koning zijn. En zo werd ik gezalfd te midden van mijn broers, de nieuwe koning. Dat had nog heel wat voeten in aarde voor het zover was.
Mijn eerst taak was aan het hof. Koning Saul, nog steeds in functie, had momenten waar hij door kwade geesten gekweld werd. Via via was men aan het hof bekend met mijn muziek. Mogelijk zou mijn muziek op de lier een manier zijn om hem weer tot rust te brengen. En dat klopte ook. Zo kwam koning Saul tot zichzelf, met mijn muziek. Muziek als geschenk van God maakte van koning Saul een herschapen mens, een mens met een vrolijke ziel. Ik ontdekte opnieuw wat ik eigenlijk al wist: met muziek kunnen je de boodschap op een andere manier vertellen. Muziek heeft grote invloed op mensen. Opzwepend, maar in het geval van koning Saul rustgevend. Mijn muziek doet koning Saul goed.
Dat wordt het programma van mijn koningschap: zó zal deze herder koning zijn: als een speler op harp en tamboerijn, als een dichter en zanger van psalmen en liederen. Ik was dan wel gezalfd tot koning, in functie was ik nog lang niet. Ik kwam als knecht, als dienaar van koning Saul aan het hof. Ik ben koning Saul blijven dienen en eren tot het einde toe, levenslang. Hij óók was een Gezalfde des Heren, dat ben ik mij zolang koning Saul leefde, blijven beseffen. Als je er nog eens over nadenkt, is dat wel bijzonder. Een herder blijf je altijd, ik bedoel maar te zeggen dat ik mijn koningschap heb proberen in te vullen vanuit het herderschap.
Wat volgde was een lange periode van strijd tegen de Filistijnen, een strijd om land, een strijd ook waarin het uiteindelijk steeds weer draaide om de dienst aan God. Je bent dan wel koning, maar dan toch altijd bij de gratie Gods! Als je het koningschap ten diepste doordenkt, is en blijft God koning van zijn volk. Maar ja, dit beseffen, en daar de consequenties aan verbinden….
Eén moment wil ik nog even in herinnering roepen, als voorbeeld hoe de strijd gevoerd werd. De Filistijnen hadden Goliath, een reus van een kerel, volgens de traditie. Hij gedroeg zich zeer imponerend, en iedereen was bang voor hem. Zo ook mijn broers die in het leger van koning Saul vochten. Ik hoorde ervan toen ik op een dag proviand bij mijn broers ging brengen. Goliath daagde niet alleen het leger van koning Saul uit, maar hij lasterde de naam van de Eeuwige God. Ik heb mij toen aangeboden de strijd aan te gaan, dit kun je niet laten gebeuren. De naam van God was in het geding! Een militaire uitrusting was mij nu net niet op het lijf geschreven, ik zakte door mijn hoeven daarmee. Opnieuw als herder kon ik deze gigant Goliath verslaan. Met een steen tegen het voorhoofd was hij geveld.
Ik denk ook dikwijls na over het dieptepunt in mijn leven. Iets waarop ik helemaal niet trots ben, maar wat wel een deel van mijn leven, van mijn geschiedenis is. Niets menselijks is ook mij niet vreemd, en de gevolgen zijn groot. Ik zag Batseba vanaf mijn dakterras. Met passie wilde ik háár hebben, ik ging daarvoor door riemen en ruiten. Passie heeft met vuur te maken en dat heb ik geweten! Hardhandig ben ik door de profeet Nathan tot de orde geroepen. Ik kon toen niet anders, en dat doe ik nog dagelijks, om mijn zonden te belijden: ‘ik heb gezondigd tegen de Heer. God, ik heb vergeving nodig en dat kan ik van niemand anders krijgen van u o Heer.’
Juist op zo’n moment in mijn leven besef ik dat ik niet zonder God kan leven, maar daarvoor moet ik ook stevig in mijn nekvel gegrepen worden. Ik moet het aangezegd krijgen. En dát is niet leuk, dat is een harde confrontatie met het leven, met mijn leven, met mijn leven voor het aangezicht van God. Juist in de dieptepunten van mijn leven moet ik door een ander bepaald worden wat de betekenis en inhoud van ‘gezalfde van God zijn’ is. Op crisismomenten houd ik mij hier aan vast: Dat ik een geroepene en gezalfde van God ben, met een opdracht herder-koning voor het volk van God te zijn.
Om de gemeenschap te bepalen bij haar opdracht en roeping: leven voor het aangezicht van God. Juist dán troost mij de muziek als ik mij te binnen kan zingen dat ik kan schuilen onder de vleugels van de Eeuwige, dat ik niet voor altijd verloren ben, en steeds opnieuw mag beginnen. Zo ben ik een getroost mens, aan het einde van mijn leven, aan het einde van deze dag.