Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

27 januari 2013

Lezingen:
I Korintiers 12:12-27
Lucas 4:14-21

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Eenheid, wat is eenheid?

Eenheid kan van alles zijn: een groep met bepaalde kenmerken en een gemeenschappelijk doel. Ik moest denken aan mijn overbuurman die bij de ‘mobiele eenheid’ werkt. De leden van een Mobiele Eenheid team hebben één doel: bij een voetbalwedstrijd de orde handhaven en de chaos beteugelen bijvoorbeeld, en de ME treedt als één blok op. Helder, duidelijk, één doel.

U heeft waarschijnlijk wel meegekregen dat we als gezin deze zomer teruggaan naar Zambia, waar we een tijd gewoond en gewerkt hebben. Het is niet zó gek dat we meer dan gewoonlijk terugdenken aan dit land. De president die er destijds was, Kenneth Kaunda had het begrip ‘eenheid’ onderdeel van zijn filosofie gemaakt.
Zambia is een groot land, circa 24 x groter dan Nederland. De inwoners, zo’n kleine 9 miljoen, zijn onder te verdelen in 70 groepen met evenzoveel talen. Hoe breng je in zo’n groot, divers land eenheid tot stand? De slogan die in 1964 bij de onafhankelijkheid gebruikt werd en ook in de jaren 90 nog gold, was ‘one Zambia, one nation’: één Zambia, één natie. Dit betekent dat er regionaal wel Afrikaanse talen gesproken worden, maar de officiële voertaal is Engels. Ambtenaren werden kris kras over het land geplaatst om de tribale grenzen te doorbreken, niet altijd tot hun eigen genoegen overigens. Met alle bedenkingen die je kunt hebben, is wel duidelijk dat er hiermee gewerkt wordt aan de vorming van eenheid. Zambia, een land met de huidige gegeven grenzen ontstaan door de kolonisatiegeschiedenis, moet één natie worden. Rottigheid tussen deze 70 groepen, talen kan dit land niet hebben, dan is de kwetsbare eenheid in gevaar. Eenheid krijg je niet cadeau.

“Eenheid, éénwording, dat zie ik hier in onze gemeente,” zei één van de gesprekspartners afgelopen week in de preekvoorbereidingsgroep. “Het is toch prachtig dat na jaren van overleg en naar elkaar toe groeien er één gemeente is ontstaan.” Uiteraard zijn er relativerende opmerkingen te maken. Eenheid is niet het eindstation waarna we op onze lauweren kunnen gaan rusten. Blijvende eenheid is hard werken!

Eenheid, zichtbare eenheid is al heel lang een punt van aandacht, discussie en zorg binnen de oecumenische beweging. De verdeeldheid en verscheurdheid tussen kerken wordt gezien als iets wat de eenheid van het lichaam van Christus bedreigd en onderuit haalt. Als kerklid kun je verdrietig zijn over de verdeeldheid. Voor een buitenstaander is allemaal hoogst verwarrend. Eenheid is lastig, omdat je – ook in de kerkelijke gemeente – tegenover elkaar kan komen te staan. Lastig, omdat je in de gemeente aan elkaar gegeven bent. Je hebt elkaar niet uitgezocht!

De moeite met eenheid is niet nieuw, helaas. Paulus schrijft erover in zijn brief aan de gemeente in Korinthe. Korinthe is – in de tijd van Paulus – een welvarende Griekse havenplaats met een multiculturele en multireligieuze bevolking. Paulus heeft er een christelijke gemeente gesticht, die bestaat uit christenen van niet-joodse achtergrond. De gemeente kan zich dus niet baseren op een gemeenschappelijk denken of geschiedenis. Ná Paulus zijn er andere predikers geweest met andere, tegenstrijdige ideeën. Vandaar dat Paulus vanuit Efeze op verzoek een brief naar de gemeente schrijft ter bemoediging waarin hij wijst op de noodzaak van de eenheid in de christelijke gemeente. Die eenheid is geworteld in Jezus Christus, in één doop in één Geest. Alle leden, onderdelen van het lichaam zijn nodig om volledig lichaam te zijn, alle leden, alle lichaamsdelen hebben elkaar nodig! Paulus doet een beroep op ieders kunnen, vaardigheden en gaven.

Dat betekent dit: Iedereen kan een bijdrage leveren èn het betekent afhankelijkheid van elkaar, onderlinge afhankelijkheid.

Ik kom wel op bezoek bij mensen die door ziekte aan bed gebonden zijn. Iemand zei eens: “Weet je wat ik het ergste vind? Dat ik voor alles van een ander afhankelijk ben. Ik moet steeds van alles vragen. Ik zal blij zijn als ik weer zelf boodschappen kan doen en eten kan klaar maken”. De meeste mensen vinden het niet prettig om afhankelijk te moeten zijn van een ander, ik ook niet! We willen niets liever dan zelfstandig zijn. Dat zit er al jong in. Kleine kinderen roepen “Zelf doen” bij het aankleden en veel grote kinderen kijken verlangend uit naar de dag dat ze op kamers kunnen gaan wonen en hun leven op hun eigen manier kunnen gaan inrichten. We verlangen ernaar om zoveel mogelijk en zo lang mogelijk op eigen benen te staan.

Dat lijkt het ideaal te zijn: onafhankelijk zijn. Maar het is een illusie om te denken dat dat zou kunnen. Hoe meer je erover nadenkt, hoe meer je ontdekt dat we van ongelofelijk veel dingen afhankelijk zijn. En hoe kwetsbaar we daarin zijn. Naarmate onze maatschappij ingewikkelder is geworden lijkt het er misschien op dat we onafhankelijk zijn, maar als je er over nadenkt kom je tot de ontdekking dat mensen nog nooit van zoveel dingen en vooral ook van zoveel andere mensen afhankelijk zijn geweest als nu.

Afgelopen dinsdagochtend deden bij mij thuis de telefoon en het internet inclusief de e-mail het niet. Ik werd weer ‘ns met mijn neus op het feit gedrukt hoe afhankelijk ik van deze communicatiemiddelen ben. Als de stroom uitvalt, kan ik niet koken, en rest mij niets anders dan hetzij uit eten te gaan, of de barbecue te gebruiken. Langdurig afhankelijk zijn, zien we als een schrikbeeld, als een gebrek. Als we kijken naar wat Paulus schrijft aan de gemeente in Korinthe dan valt op dat hij juist op een positieve manier schrijft over afhankelijkheid. Paulus beschrijft de manier waarop mensen binnen de kerkelijke gemeente van elkaar afhankelijk zijn.

Hij gebruikt daarvoor het beeld van het lichaam. Het lichaam bestaat uit verschillende delen die ieder hun eigen functie, mogelijkheden en onmogelijkheden hebben. De verschillende lichaamsdelen kunnen niet zonder elkaar. Het lichaam kan niet alleen oog zijn of alleen oor. Het oog kan niet tegen de hand zeggen: “ik heb jou niet nodig”. En het hoofd kan dat ook niet tegen de voet zeggen. Alle lichaamsdelen zijn van elkaar afhankelijk. Zo is het in de gemeente ook. Ieder mens heeft zijn eigen mogelijkheden en onmogelijkheden. Mensen in hun verscheidenheid vullen elkaar aan.

Wat opvalt is dat Paulus aangeeft dat de delen die het zwakst lijken het meest nodig zijn. Het lichaam is juist afhankelijk van die kwetsbare delen. Je zou misschien het omgekeerde verwachten. Dat het kwetsbare afhankelijk is van wat sterk is. Maar in de gemeente is het precies andersom. Juist omdat het lichaam afhankelijk is van die kwetsbare delen, hebben die kwetsbare delen extra zorg en aandacht nodig. Afhankelijkheid en eenheid – lastige woorden die erom vragen om te herkauwen.

De gemeente volgt daarin de voetsporen van Jezus. Die besteedde ook bij voorkeur aandacht aan die mensen die kwetsbaar waren: de zieken, de randfiguren, de mensen voor wie niemand aandacht had. Hij kwam om het verlorene te zoeken, om de kwetsbare te sterken. Dat is wat Jezus leest uit de rol van de profeet Jesaja in de synagoge in Nazareth Jezus’ missie begint met de zalving door de Geest, zo leest hij uit Jesaja, en vervolgens volgt in één adem: er is goed nieuws voor de armen. In de verkondiging aan de armen voltrekt zich Jezus’ opdracht. Er is sprake van een beslissende verandering in de situatie van de armen.

Wat is die missie dan? Goed nieuws voor de armen. De armen worden in het bijzonder genoemd: juist zij zijn voorwerp van Gods genade – en dat is totaal anders dat een vrijblijvende liefdadigheid. Arm gedwongen door economische omstandigheden, of het is zo gelopen in het leven. Dus niet uitsluitend iemand die niets in materiele zin heeft. Arme is een verzamelnaam voor een buitenstaander, een outsider, iemand die niet volop sociaal en religieus kon meedoen met het volk. Dus niet om excentriek te doen, een eigen vrije keuze. De armen zijn aangewezen op de zorg van God, omdat ze de zorg van hun medemensen vanwege hun gemarginaliseerde bestaan niet hoeven te verwachten. Wie bij de mensen geen verhaal krijgt, kan het wel van God verwachten.

Het citaat van de profeet Jesaja loopt uit op het feestelijk uitroepen van het genadejaar van God, het jubeljaar. Dát is het doel van de missie van Jezus. Voor God is het een aangenaam jaar, van heling en bevrijding.

Tot nu toe heeft Jezus slechts uit de rol van Jesaja gelezen. Hij gaat zitten om te onderwijzen en zijn gehoor wacht spanningsvol af: nu gaat het beginnen! ‘Vandaag hebben jullie deze schrifttekst in vervulling horen gaan’ Heden, vandaag nu! Vandaag gaat het gebeuren waar de Schrift van bruist en spettert, in alle toonaarden over spreekt, zingt, danst en droomt. Alle zintuigen, de totale mens wordt gemobiliseerd en in het bijzonder de oren. De tijd van helen en heil begint in je oren! Wie op afstand blijft staan, sceptisch kijkt ‘het zal wel’, hoort niets. In en door het horen naar Jezus laten mensen zich met hem in en worden zij betrokken in de vernieuwing.

Dit is de boodschap van heil: de onvoorwaardelijke goedheid van God. Dat blijkt – in het vervolg – levensgevaarlijk te zijn. Want een bevrijd leven, van armen, van onderdrukten, van ons, betekent de opdracht om die vrijheid te bewaren. Om mee te bouwen aan een bevrijde wereld. Om mee te helpen de puinhopen op te ruimen. Om mee te denken over eenheid en dat concreet handen en voeten te geven, in afhankelijkheid. Afhankelijk van elkaar, Afhankelijk van die ene hoop die Jezus de Christus belichaamt: het jubeljaar, heil, heling en bevrijding

In de naam van de vader en de zoon en de heilige geest, amen.