Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

3 april 2011

zondag 3 april 2011 Laetare (verheugt u)

lezing: Johannes 9: 1-44

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Zien en niet-zien, zien en gezien worden, daar gaat het vanmorgen om.
Johannes vertelt ons het evangelie op een prachtige manier. Op het eerste gezicht een genezing,
zoals Jezus er wel meer gedaan heeft, op het tweede gezicht is er meer aan de hand. Het evangelie van vanmorgen moet uitgepeld worden zoals de rokken van een ui.

Het evangelie roept veel vragen op. Gelijk al bij het begin: Jezus ziet iemand die blind is, in het voorbijgaan. Hij ziet deze man, en dat is anders dan passanten die elkaar voorbij lopen, gehaast op weg om de trein te halen, helemaal niet gericht op een werkelijke ontmoeting! Jezus ziet, zoals God de ellende van zijn volk in Egypte heeft gezien. Jezus ziet in het voorbijgaan. In het voorbijgaan, zoals de doodsengel in de paasnacht in Egypte voorbij gaat aan de deuren waar bloed aan de dorpels is gesmeerd. In het voorbijgaan begint de bevrijding. In het voorbijgaan van Jezus begint ook voor deze blinde man de bevrijding. Jezus kan hem niet zo maar passeren.

De leerlingen in het kielzog van Jezus lijken op therapeuten van een bepaald soort. Ze vragen naar de oorzaak van zijn blindheid. Zal hij gezondigd hebben? Of zijn ouders? Wat ging er mis? Logische vragen, maar te makkelijk. Nagaan of je fouten hebt gemaakt, zoeken naar oorzaken… De neiging is begrijpelijk, een antwoord vind je er niet.

Jezus gaat voorbij aan dat zoeken in het verleden. Hij spreekt van de werken van God die openbaar moeten worden. Volgens mij bedoelt hij daar mee dat deze blinde mens wórdt zoals God de mens bedoeld heeft. Dat zijn gevoel terug moet keren, zijn onderscheidingsvermogen, zijn levensvreugde.
Het moet mogelijk zijn dat deze blinde mens zichzelf hervindt en dat hij weet hoe en door wie
hem het licht opgaat in zijn leven. Maar dat ontdekken en hervinden is een proces van vallen en opstaan.

Aanvankelijk laat de blinde van alles met zich doen: passief en afhankelijk. Hij laat zich zalven met een modderpapje, ik moest daarbij denken aan het scheppingsverhaal waar God als boetseerder de mens uit aarde schept. Voor deze man begint de schepping opnieuw. Vervolgens laat hij zich wegzenden naar het bad van Siloam. Siloam is de bron waaruit tijdens het Loofhuttenfeest water wordt geschept. Het Loofhuttenfeest herinnert aan de woestijntocht. Het gaat om de waterbron die altijd met Israel door de woestijn trekt. De blindgeborene krijgt de opdracht zich te wassen in het levende water, dat opent hem de ogen!

Dit is niet alleen een beschrijving van de gebeurtenissen, het is pure doopsymboliek. In de tijd dat Johannes zijn evangelie schrijft, in de 1e eeuw is dopen heel lijfelijk: op de oren tikken om gehoor te geven, speeksel op de ogen om zicht te geven, zout op de tong om van heidense praat te worden genezen, en tenslotte: totale onderdompeling, om als “herboren mens” weer boven te komen.

De blindgeborene komt terug van Siloam en hij ziet. Hij ziet alles en hij ziet niets. Hij moet het nog leren: zien, leven, zichzelf zijn. Eerst wordt alleen nog over hem gepraat. Ook al zoiets: niemand is blij dat hij nu kan zien! Hij is onderwerp van discussie tussen de buren. Zíj beslissen wie hij is, maar hebben aanvankelijk zo hun twijfels; hij is veranderd, is hij het wel echt?? Totdat, nadat zijn ogen zijn open gegaan, hij ook zijn mond open doet:  ‘Ik ben het’. Hij vertelt wat hem, dankzij Jezus, overkomen is. Maar als de buren doorvragen, ‘Waar is die Jezus?’ stokt hij: ‘ik weet het niet’. Als een onmondig kind nemen ze hem mee naar de religieuze autoriteiten. Waarom precies wordt niet helemaal duidelijk.
Moeten zij de genezing goedkeuren en hem weer in de gemeenschap toelaten? Kan de blindgeborene eigenlijk wel een getuigenis geven over zichzelf? Of is er nog meer mis?

De Farizeeën hebben verschillende meningen over Jezus: hij heeft de sabbat geschonden, hij is zondig, hij heeft iets gedaan wat niet kan. Wie is Jezus? Zij komen er niet uit. Maar bij de man groeit het inzicht. Hij begint te zien wie Jezus is en roept: Hij is een profeet!

Dat hij een eigen visie ontwikkelt, erkennen ook zijn ouders. Het is nog wel vreemd: hun zoon was altijd blind, afhankelijk. Nu hij kan zien, is hij nog steeds hun zoon, maar ook veranderd: hij is volwassen. Hij is verantwoordelijk voor zijn eigen leven, maakt zijn eigen keuzes. Hij neemt risico’s die zijn ouders niet aandurfden.

Als hij het risico neemt en voor zichzelf wil spreken wordt hij weer door anderen klem gezet: “geef God de eer en niet die Jezus, die jij profeet hebt genoemd.” Hij geeft zich niet over, hij gaat in debat. Kalm, krachtig en helder, vertelt hij over het licht dat in zijn leven is binnen gekomen. Ongehoord, een ongeziene gebeurtenis – vraag mij niet hoe het kan.

Zoals het eerste deel doopsymboliek is, is dit een schets hoe het leven na de doop voor de dopelingen eruit ziet. Want de gevolgen blijven niet uit: hij wordt uitgeworpen. En dat herkenden de hoorders ook! Een gedoopte is een outcast, een uitgeworpene geworden.

Jezus ziet de blinde in het voorbijgaan, nu hóórt Jezus dat hij weggejaagd is. Dan volgt een prachtige scène van geslaagde communicatie die eindigt met de belijdenis ‘ik geloof’. Stapje voor stapje is de man op eigen benen gaan staan, en heeft hij ontdekt wie Jezus is, heeft hij zicht gekregen op wie Jezus is. Deze Jezus gelooft hij, met alle consequenties van dien.

Zien en niet-zien, zien en gezien worden. Wat wil je liever niet zien? Iets dat buiten jouw denkkaders valt? Blijf je bij je vooringenomen standpunten, en ben je ziende blind? Ziende blind ook voor wat er allemaal aan onrecht is, dichtbij en verweg.

Abel Herzberg vertelt er dit verhaal bij: De rebbe van Krakau kwam de kamer in waar zijn zoon diep in gebed verzonken was. “Hoor je niet dat je kind ligt te huilen?” “Nee vader, ik was in God verzonken.”
Toen zei de rebbe: “Wie in God verzonken is, mijn zoon, die ziet zelfs de vlieg die op de muur kruipt.”

Dat is zien: wíllen zien en wíllen weten, je blik niet afwenden, op méér dan alleen op jezelf gericht zijn.
Oog hebben voor wie niemand ziet, oog hebben om voor een ander het licht te doen opgaan.

Heb je je ogen open voor wat je aangereikt wordt aan heil, aan licht, aan inzicht en nieuwe vergezichten? Zo dadelijk is dat heel concreet in maaltijd van de Heer, de maaltijd van bevrijding.

Zie met je hart, opdat je ziet waar het opkomt. Dan gaat je zo maar het licht op.

Amen