Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

3 februari 2008

ds. Stefan Dijkhuizen


Lezing: Matteus 5: 1-12

Verkondiging:

Gemeente van onze Heer,

Vanmorgen worden we gelukgewenst. Niet één of twee keer, maar wel liefst 9 keer horen we Jezus zeggen ‘Gelukkig wie…’. Zijn eerste woorden van het evangelie, daar op die berg, beginnen met overvloedige gelukwensen.

Als wij mensen geluk toewensen, is dat meestal bij een feestelijke gebeurtenis. Tijdens Oud en Nieuw, bij een verjaardag, of op een huwelijk. Als er iets gevierd wordt, dan wensen wij de ander vooral toe dat het nog lang zo mag blijven. We vinden het ook bijna een beetje raar of ongepast om iemand geluk te wensen als het even niet zo goed gaat. Als iemand ziek is, of bij een begrafenis, dan zul je het niet zo vaak horen. Toch vreemd eigenlijk.

Jezus doet dat wel. Hij wenst namelijk vooral die mensen geluk, die in onze ogen er niet zo best aan toe zijn. Mensen die geen geluk hebben. Die treuren, die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, de vervolgden, degenen die uitgescholden en vals beschuldigd worden.

Maar waarom doet hij dat? En voor wie is het eigenlijk bestemd? En wanneer zullen ze dan gelukkig zijn? Vragen die worden opgeroepen wanneer je deze ‘zaligsprekingen’ hoort, zoals ze vroeger genoemd werden.

Het evangelie van Matteüs wordt wel eens het meest Joodse evangelie genoemd. Als je alleen al naar die eerste hoofdstukken kijkt, vallen er vele parallellen aan te wijzen met het begin van het verhaal van het Joodse volk, van Israël, en dan met name met het verhaal over de uittocht uit de slavernij. Bij het geboorteverhaal van Jezus gaat het over een wrede heerser, Herodes, en over de kindermoord. Daarna horen we van de doop van Jezus; een verwijzing naar de doortocht door de Rode Zee. En natuurlijk ook zijn periode van 40 dagen in de woestijn voorafgaande aan zijn publieke optreden.

Matteüs heeft met heel veel zorg Jezus in één lijn gezet met de bevrijding van het volk. Dat zegt ook veel over zijn Godsbeeld; God is voor alles een bevrijder, iemand die leven en ruimte schept.

En ook hier bij de bergrede van Jezus, gaat het in die lijn verder. Op een berg, net als toen Mozes, lerend en sprekend in woorden die leven scheppen, die richting willen geven. In alles klinkt door dat Jezus hier een nieuwe invulling geeft aan de Tien Woorden die ooit door God aan Mozes waren gegeven. Maar nu niet in de vorm van een wet, waar vooral in staat wat je ‘niet’ mag, en wat verboden is, maar in gelukwensen. En dan ook nog eens geadresseerd aan hen die dat geluk het hardste nodig hebben.

Als je goed luistert, draait het in die gelukwensen om twee dingen. In de eerste plaats beginnen en eindigen ze met de belofte van het koninkrijk van de hemel. En daarnaast gaat het om gerechtigheid. Voor hen die er naar verlangen, en voor hen die er aan doen. Zij zijn gelukkig, want voor hen is het koninkrijk.

Maar je kunt je afvragen wat je daaronder moet verstaan. Het ‘koninkrijk van de hemel’ en ‘gerechtigheid’; dat klinkt allemaal zo vaag en zo veel te groot. Hebben we in deze tijd niet veel meer behoefte aan duidelijke regels? Aan stevige normen en waarden? Aan wetten gestoeld op zero-tolerance-beleid? Misschien zouden we de Tien Geboden maar weer eens aan iedereen moeten leren.

Toch zullen we het daarmee, en met zero-tolerance-beleid ook niet redden. Want regels en wetten die vooral alleen maar verbieden, en harde aanpak en afstraffing voorstaan, die leren mensen niets. Het gaat uiteindelijk niet om het navolgen van regels en wetten, het gaat erom het goede te doen. Ook Jezus is daarvan overtuigd.

Blijft de vraag wat wij vandaag nog met die bergrede kunnen. Mooi of eenvoudig is het zeker niet. Want als je het letterlijk neemt, als een wet, dan zul je echt die andere wang moeten toekeren, zegt Jezus. Echt een oog moeten uitrukken als je door dat oog iets verkeerd doet…

Die bergrede lijkt eerder iets waar je als een berg tegenop kunt kijken, alsof er voorwaarden worden gesteld om gelukkig te zijn. Nederig, treurend, zachtmoedig, barmhartig, zuiver van hart, vredestichtend, vervolgd. Maar dan wordt het onuitvoerbaar, dan is het niet voor ons. Geen wonder in ieder geval dat alle mensen om Jezus heen er versteld van stonden, zo staat er aan het einde.

En toch is het een groot misverstand als we deze woorden aan de kant zouden leggen als niet voor ons van toepassing, of pas voor straks.

Sterker nog, deze zaligsprekingen, deze gelukswensen geven eenvoudigweg aan hoe optimistisch Jezus denkt over de mensen om hem heen. Hoeveel vertrouwen hij in hen heeft, in mensen als wij. En juist in hen die in onze ogen helemaal niet gelukkig zijn. Het gaat hem om geloof dat van binnenuit komt, om het goede dat mensen in zich hebben, en niet om regels of wetten van buitenaf, om straf en vergelding. Dan ben je gelukkig…

Jezus richt zich op de mensen in het hier en nu. Op hen die nederig van hart zijn, zichzelf niet op de eerste plaats zetten, niet keihard zijn en zich overal tegen verweren. Op hen die treuren. Dat zijn geen klagers in zijn ogen, maar mensen die roepen om recht, Kyrie eleison! Voor mensen die een warm hart toedragen aan een ander, en daar hun nek voor durven uitsteken. En ga zo maar door. Zij zijn gelukkig! Van hen is het koninkrijk van de hemel. En daar wordt niet de ‘hemel’ mee bedoeld, van ‘stil maar wacht maar’, maar God-zelf. In hen licht God op, in hen is God nu al zichtbaar.

Het lijkt een paradox: Enerzijds een koninkrijk dat nu is en tegelijk nog toekomstmuziek, anderzijds een koninkrijk van de toekomst, maar dat met name over het heden gaat. Geloof je voor het hier en nu, of voor later?

Jezus richt zijn woorden toch echt op de mensen om hem heen. In hen wordt Gods bedoeling voelbaar en tastbaar, met hen moet Hij het doen. Jezus kan niet zonder. Ook dat is een kwestie van vertrouwen, niet alleen van ons, maar ook van God-uit.

Dominee van de Zee verwoordde het eens heel pakkend: ‘Wie de bergrede leest, moét zeggen: omdat God zich met ons en met de wereld bezig houdt, kúnnen er dingen in de wereld veranderen en mógen wij vooruitlopen op later en nu al veranderd leven.’ Daarmee wordt de bergrede tot een werkplan. En als wij die woorden, die gelukswensen, niet herhalen, dan blijven ze onverstaanbaar. Met een rabbijns gezegde: ‘Wij hoeven het niet af te maken, als we er maar niet mee ophouden’.

Misschien is dat nog wel het allerspannendste aan deze bergrede. Als wij er in blijven geloven, zoals Jezus in ons gelooft, in ons mens-zijn, als we in dat spoor van gelukswensen verder gaan. Als we als gemeente nederig, zachtmoedig, vredestichtend en dat alles meer durven te zijn, dan kan dat wel eens gescheld of aanvechting opleveren. Bespotting. Gelach.

Maar we worden dan wel tot waar-makers van Gods plan. Zoals Jezus even verderop zal zeggen: Jullie zijn het zout van de aarde en het licht in de wereld. Wat een vertrouwen. Wat een woorden om mee te krijgen op reis, waar die ook heen gaat. Woorden van zegen. Om als mens meer en meer te leren in Gods wind te ademen, lief te hebben met zijn genade, en te leven in zijn handen. Amen.