Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

30 maart 2008 – Jeugddienst Voedselbank

ds. Stefan Dijkhuizen

Lezing: Johannes 6: 1-14

Boven de liturgie staat een cryptische vraag, of is het geen vraag? Help(t) God helpen!?
 
Dat kun je op twee manieren uitleggen, tenminste dat denk ik: Helpt God, en zorgt Hij ervoor dat wij anderen weer helpen? Of, op de tweede manier: Help God helpen! Als je het zo uitlegt, dan worden wijzelf ingeschakeld.
 
Ja, maar kan dat laatste dan wel? Wij God helpen? Hoe dan, en doet dat er eigenlijk wel iets toe? Heel vaak is het toch maar een druppel op een gloeiende plaat wat wij kunnen uitrichten. Heeft het maar weinig zin, omdat het ook weinig verschil lijkt te maken.
 
Ik wil er vanmorgen een stelling tegenaan gooien. Over hoe ik denk dat je een antwoord zou kunnen geven op die cryptische vraag voorop de liturgie. Ik ben verder nooit zo stellig, maar nu even wel.
 
Die stelling is als volgt: God heeft geen andere handen dan die van ons. I repeat: God heeft geen andere handen dan die van ons. Ik zet die stelling hier neer omdat ik geloof dat precies dat uit het verhaal wat we net gehoord hebben naar voren komt. God moet het met onze handen doen, met wat wij aandragen.
 
Je zou daar tegen in kunnen brengen dat het in het verhaal toch veel meer lijkt te gaan om het wonder dat Jezus deed, met die 5 broden en 2 visjes. Kwamen al de mensen niet juist voor de wonderen naar Jezus toe? Voor het spectaculaire? Voor wat ze zelf niet konden?
 
Ik ga zeker niet beweren dat het geen wonder is geweest. Dat was het, het is ook haast niet te geloven. In ieder geval niet te begrijpen. Wonderbaarlijk.
 
Maar zo vertelt het verhaal het zelf niet. Het verhaal doet er niet zo bijzonder over, eerder gewoon, in alledaagse taal. Met hele kleine dingen. Met wat onze, gewone, handen doen, om maar even bij de stelling te blijven.
Jezus nam het brood en de vis aan van die jongen zonder naam, hij bedankte God, hij brak het en deelde het met de mensen om hem heen. Net zolang totdat alle mensen verzadigd waren; en dat betekent dat er meer dan genoeg was. Er was zelfs nog over; 12 manden vol.
 
Dat is natuurlijk niet zomaar een getal, want dat is bijna nooit zo in de Bijbel. 12 staat voor alle stammen, zeg maar alle ‘provincies’ van Israël. Er is dus meer dan genoeg voor iedereen, in het hele land.
 
Wat erg opvalt aan dit verhaal, is de massa mensen: 5000 mannen alleen al, vrouwen en kinderen niet meegeteld. Zelfs al zitten ze ver weg van de bewoonde wereld, en is het toch echt etenstijd, ze zijn er allemaal. Verder valt op wat de twee leerlingen van Jezus zeggen. Jezus is bezorgd om al die mensen, maar de leerlingen zijn alleen maar sceptisch en negatief.
 
Fillipus zegt: Al hebben we 200 denarieën, en dat is voor die tijd zeg maar 200 keer het dagloon, dus een heleboel geld, dan nog hebben we lang niet genoeg.
 
En Andreas heeft dan wel die jongen met brood en vis gevonden, maar die kan alleen maar zeggen: Wat hebben we hier nu aan? Dat hoor je trouwens best vaak mensen zeggen: Wat hebben we hier nu aan? Schouderophalend, en zo van ‘laat maar zitten, dat heeft toch geen zin’. Lekker negatief.
 
Maar het mooie is nu juist dat wat die kleine jongen met zich meebracht, dat dat uiteindelijk meer dan genoeg blijkt te zijn! Ookal waren het maar simpele gerstebroodjes, en dat was echt eten voor de armen, want gerst gaf men ook aan de dieren.
 
Jezus had die 5 broodjes en die 2 visjes heel hard nodig, anders was er geeneens een wonder geweest! Die kleine jongen, zonder naam, met een beetje voedsel dat eigenlijk alleen maar armen en dieren eten, die jongen doet er dus heel erg toe met wat hij geeft!
 
Jezus vraagt niet aan de mensen wat ze niet hebben: het grote, het beste, de oplossing voor problemen; hij vraagt het kleine. Want dat kleine wordt iets heel groots, als je het aan hem geeft en als het gedeeld wordt met elkaar. Wat uit de handen van de jongen komt, is genoeg, is genoeg voor iedereen. Dat is al een wonder op zich; geven wat je hebt. Delen is een wonder, delen maakt van iets kleins iets heel groots.
 
Vandaag zamelen wij in voor de Voedselbank. De plek waar mensen terecht kunnen die het einde van de maand niet halen als het om eten gaat. Om wat voor reden ook, zelfs in ons land, in alle provincies, kunnen heel veel mensen dat wat nodige is niet betalen.
 
Er is wel eens kritiek op de Voedselbank. Ik kwam dat zelf nog tegen toen ik laatst op bezoek was bij iemand. Zo van: moet de overheid daar niet voor zorgen dan? En: je maakt de mensen afhankelijk, of nog erger: ja, maar ze hebben wel een flatscreen aan de muur hangen.
 
Maar lijk je dan niet een beetje heel erg op die leerlingen van Jezus? Lekker negatief? Voor een oplossing, laat staan een klein beetje hulp, hoef je dus al helemaal niet aan te kloppen. En dat eten is er dan nog steeds niet, en het einde van die lange maand al wel…
 
Help je God door de Voedselbank en zo heel veel andere mensen te helpen? Je kunt je achter de verantwoordelijkheid van anderen verstoppen, maar dan schaft de pot nog steeds niets.
 
Als Jezus al laat zien dat het allereenvoudigste eten dat je deelt, al tot iets groots en wonderlijks wordt, hoe zou je het dan anders willen doen? Juist in het samen verzamelen van eten en andere simpele levensmiddelen doen we iets groots.
 
Niet voor onszelf, niet voor het spectakel. Niet voor God, maar voor die ander. De ander, die anders zo onzichtbaar is en blijft. Door schaamte, door het taboe. Doordat het in ons land allemaal alleen maar meer wordt, en zij juist het met minder moeten doen.
 
We hebben misschien niet zoveel om te geven. In onze handen maar een klein beetje. Maar dit mooie en bijzondere verhaal laat steeds weer zien dat ook dat kleine, ook dat beetje, tot iets groots kan worden. Omdat Jezus het je vraagt, gewoon om wat je hebt, om wat jij met jouw handen kan doen.
 
Dat kleine jongetje uit het verhaal doet iets wat je bijna heilig zou kunnen noemen. En wat vele mensen hem na hebben gedaan, bijzondere mensen uit de geschiedenis.
 
Maar die mensen blijven nodig, ook vandaag, ook in ons land. En als je je afvraagt wat wij nu in handen hebben om daaraan iets te doen, dan laat Jezus zien dat juist al in het alledaagse, in het allerminste het kleine al heel wat waard is. Een mirakel haast, een wonder zeker. Als wij ons nu druk maken om het delen, dat is onze taak, dan zorgt God wel voor ons allen.
 
God heeft onze handen nodig. Omdat Hij geen andere heeft dan die van ons. Ons allemaal, jong, oud, arm, rijk. Mensen moeten meebouwen aan Gods plan. Zijn werk onder onder ons blijft angstig stil als wij niet meewerken… ’t Zou toch niet eens zo moeilijk moeten zijn, om daar wat handiger in te worden…
 
Dat het zo mag zijn.