Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

7 april 2013

Epistellezing: 1 Korinthe 15:1-11

Evangelielezing: Lukas 24:14-35

Je moet maar durven: je juist bezig te houden met het meest pijnlijke punt in het leven, de dood. Daar niet omheen draaien, maar de koe bij de hoorns vatten.
God is niet bang om Zijn vingers te branden aan het raadsel van de dood. Daarom gaat Hij het gevecht met de dood aan, op Golgotha. Daarmee gaat Hij de strijd aan met onze diepste angst in het leven, de angst voor hoe je dood zal gaan. Zal je sterven na een pijnlijk ziekbed, aan kanker, of zo maar opeens er tussen uit knijpen door een hartstilstand? Als er iets is waar wij tegenop zien, dan is het wel een lijdensweg. Alsjeblieft, bespaar ons dat!
Ook koesteren mensen angst voor het onbekende van de dood: de angst voor wat er in de dood zal zijn. Is dat de hemel (wat je je daarbij ook mag denken, want wie kan zich daarvan ook maar enige voorstelling maken?) of wacht ons het grote niets: alleen maar slapen? Niemand die op die vragen een antwoord kan geven. Niemand is immers teruggekeerd uit de dood. En die Ene, die wel de dood heeft overwonnen, zwijgt nota bene over deze brandende vraag van ons. De Opgestane vertelt de Emmaüsgangers niet wat de dood is, hoe de dood er uit ziet. Daardoor blijven wij zitten met de nodige vragen. Vandaar onze onzekerheid aangaande de dood èn onze nieuwsgierigheid ten aanzien van de dood.
Wat is de dood? Niemand kan het je precies vertellen. Hoewel er veel over is geschreven, blijft de dood een mysterieuze zaak. Daarom draaien velen angstvallig om de dood heen. Over van alles wordt gesproken, maar niet over de dood. Die wordt weggedrukt, verbloemd, verdrongen. De dood is een te pijnlijk punt om over te praten, vindt men dan.
Alleen God draait er niet omheen. Hij gaat juist die raadselachtige dood te lijf. Jezus’ leven is een continu protest tegen de dood. Daarom geneest Hij mensen. Daarom wekt Hij zelfs mensen op uit de dood. Zo stelt Hij heilzame grenzen aan het verdriet van medemensen. En op het eind gaat Hij de dood ook nog eens te lijf, niet alleen figuurlijk, nee letterlijk. Je moet maar durven.
Paulus raakt er niet over uitgepraat, over wat die Ene, die Unieke, voor ons heeft gedaan. Sterven en opstaan uit de dood, wie doet dat Gods Zoon na? De dood, zoiets onherroepelijks, zoiets onverbiddelijks te boven komen, dat kan toch niet? De enige zekerheid die wij hebben is immers: dat wij dood gaan.
Is het een wonder dat er mensen zijn die Paulus niet kunnen geloven? Nee, het is veeleer logisch dat Paulus op vragen van zijn critici moet ingaan. Hun vragen zijn immers diep menselijke vragen, dus ook ONZE vragen. Hoe zit dat, met de dood? Opstaan uit de doden, kan dat wel, bestaat dat wel?
Boodschapper van God Paulus draait niet om de hete brij heen, maar zet de zaak op scherp: als er geen opstanding is, sta ik te liegen. Paulus beroept zich op de nodige getuigen, die de Opgestane hebben gezien. Zijn dat dan ook zwamneuzen?
Vanaf Pasen klinkt er, mede dankzij Paulus, een nieuw geluid. Vanaf het feest van Pasen is het leven van Jezus, is wat Hij gedaan heeft voor medemensen, opeens veel minder interessant dan het feit dat Hij de Levende, de Opgestane is. Daarom zijn de Evangeliën geen biografieën van Jezus, maar klinkt vanaf Pasen één loflied op de Opgestane, als een zucht van verlichting: onze diepste vragen zijn beantwoord, in die Ene, die Unieke, die is opgestaan uit de dood, de dood ACHTER zich heeft gelaten. God draait er God zij dank niet omheen, maar komt aan onze vragen tegemoet, neemt ons volstrekt serieus, gaat op onze diepste angsten in, opdat wij gerust kunnen leven als van de dood bevrijde mensen.
Zijn daarmee alle problemen opgelost? Geenszins. De twijfel en de scepsis zijn ook na Pasen nog levensgroot aanwezig, geenszins weggenomen. Twijfel en scepsis zijn zo allesbeheersend aanwezig, dat de Opgestane niet eens wordt herkend. Dan laat je je ZIEN, en dan wordt je nota bene niet eens gezien. Opnieuw wordt Jezus teleurgesteld in mensen. Desondanks is God niet bang om dwars tegen ons verwachtingspatroon in te gaan. Uit de dood opstaan, dat kan toch niet? Jezus laat twee mensen in Emmaüs onverwacht ZIEN, dat er WEL leven mogelijk is na de dood, dat er zelfs een nieuw begin gemaakt kan worden, een gezien het boek Handelingen inspirerend begin. De dood en onze angst voor de dood hebben dus niet het laatste woord. De Levende heeft het laatste woord. Maar voordat dat doordringt. Dat kost ook bij die twee mensen in Emmaüs de nodige tijd en moeite. We geven ons niet zomaar gewonnen! Wij hebben ook een mening en een verwachtingspatroon. Maar als die mening en dat verwachtingspatroon zijn vastgeroest, ja zelfs niet kloppen; wat dan?
Doordat we zo weinig flexibel zijn, taai vasthouden aan wat men vindt, blijft Jezus de grote vreemdeling voor ons. Hij loopt naast ons, maar wij herkennen Hem niet. Omdat wij blijven steken in ons verdriet. Wij blijven vastzitten in het verleden, omdat wat er toen gebeurd is te pijnlijk is om te kunnen vergeten. Zodoende kunnen wij ons niet openstellen voor het heden: kijken we, maar zien we niet. Zodoende wordt de Opgestane aan onze blik onttrokken, is het wel Pasen geweest, maar dringt de reikwijdte van de Opstanding niet tot ons door. Zo zijn we geen stap verder gekomen, blijven wij tegenstanders, critici van de Opgestane en van Paulus, die ons juist duidelijk maken ons niet door de dood te laten gezeggen, maar het gezag van de Opgestane te erkennen. De Emmaüsgangers en Thomas maken ons iets anders duidelijk: hoe moeilijk het is om je gewonnen te geven aan die blijde boodschap ‘de Heer is waarlijk opgestaan’. Je gewonnen geven, je openstellen voor die Ene, de Levende, blijkt het geheim te zijn dat toegang geeft tot het volle leven. Amen.