Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

8 april 2007

ds. Alida Groeneveld

Weggaan om thuis te komen
lezingen: Jesaja 51: 9-11 en Johannes 20: 1-18

Gemeente van de opgestane Heer,

Vanmorgen neem ik u heel even mee naar Zambia. Zoals u wellicht weet, heb ik daar samen met mijn man Henk een aantal jaren gewoond. Eén paasgebeurtenis staat mij nog bij als de dag van gisteren. Er gaat geen Pasen voorbij zonder dat ik er aan terugdenk.

Het was Paaszondag en bij het ochtendgloren, zo rond een uur of 6, half 6 ging het vrouwenkoor van de kerk al zingend over het ziekenhuisterrein. Nu moet u weten dat ook de medewerkers op de compound van het ziekenhuis wonen. Zo ging het koor ook pal langs ons slaapkamerraam. Het gezang viel niet te missen, en de inhoud van het lied ook niet.
‘Opstaan, opstaan, de Heer is opgestaan,
en als je in je bed blijft liggen, dan mis je het allemaal!
Opstaan, de Heer is waarlijk opgestaan!’
De melodie weet ik niet meer, alleen nog de tekst. Met hun lied wilde het vrouwenkoor aan iedereen, of je het nu wilde horen of niet het paasevangelie verkondigen. Zingend, hoe kan het ook anders?! Met hun lied wilden de vrouwen iedereen in beweging krijgen, het liefst zo vroeg als mogelijk! De uitnodiging en aansporing om in actie te komen, typerend voor deze Zambiaanse vrouwen, dat hoort voor mij bij Pasen.

De beweging is er ook volop in het paasevangelie naar Johannes van vanmorgen. Petrus en de andere discipel rennen alsof hun leven er van afhangt. Maria komt en gaat bij het graf, draait zich om en om. En zij ziet, uiteindelijk.

Het paasevangelie begint in alle vroegte, als het nog donker is. De evangelist Johannes is een rasverteller als hij hier opnieuw speelt met licht en donker, zoals hij ook doet bij het begin van het evangelie dat we op de kerstochtend lezen. Het licht zal ook schijnen in deze duisternis.

Donker is het. Niet alleen rond het graf, donker is het ook in de benarde situatie van de christelijke gemeente, waar Johannes voor schrijft. Kan het geloof in Jezus in dit duister hoop bieden? Is er een mogelijkheid om in Jezus iets te herkennen van de manier waarop God met mensen omgaat?
Donker is het bij het graf. Wat zoekt Maria bij het graf? Wat zoekt een mens bij het graf van haar of zijn geliefde?

Het valt op dat Maria bij het graf blijft en weer terugkomt als alle anderen allang zijn weggegaan. Ze wil Jezus vasthouden zoals ze hem gekend heeft, in zijn aardse gestalte. Ze gaat niet naar het graf om het lichaam van Jezus te zalven, zoals de andere evangelisten over de vrouwen schrijven. Maria gaat niet naar het graf om te kijken of Jezus inderdaad is opgewekt, maar ze gaat naar het graf om troost te zoeken,  troost in zijn lichamelijke nabijheid, ze gaat om te rouwen bij het graf. Hoe herkenbaar, rouwen om wat er niet is, rouwen om wie er niet meer is, of rouwen om het leven dat al voorbij is voor het ooit beginnen kon.

De evangelist Johannes schildert ons Maria in haar vasthoudendheid, hier bij het graf.

Is Maria nu de kroongetuige als het gaat om het lege graf? Als zij ziet dat de steen voor het graf weg is, gaat ze snel terug naar Simon Petrus en de andere discipel. ‘Ze hebben de Heer uit het graf weggehaald en wij weten niet waar ze hem nu neergelegd hebben.’ (Joh. 20:2) De verbondenheid met de andere discipelen is kennelijk zó groot dat zij dat doet. Ze biedt de meest logische verklaring van de feiten: iemand heeft Jezus’ lichaam uit het graf gehaald en het is niet meer te vinden. Maria’s verwarring staat voor het wereldschokkende van het lege graf. Totdat de gemeente de verrezen Jezus werkelijk ontmoet, is met geen pen te beschrijven hoe het lege graf geduid kan worden. Zij, Maria, interpreteert de weggerolde steen als grafschennis, niet zozeer als een verwachte verrijzenis in het hier en nu.

Vervolgens rennen de twee mannen op een drafje naar het graf. Waarom eigenlijk? Is het inspectie van de situatie? Ter controle? Of toch… in de hoop op de verrijzenis? De andere leerling is er het eerste, gaat echter pas in tweede instantie het graf in. Dan komt hij tot geloof, het is een geleidelijk proces, niet een plots overweldigend inzicht, maar stapje voor stapje ontdekt de andere leerling wat er gebeurd is, en herkent hij de betekenis ervan. Over Petrus, de hardloper, wordt niets gezegd.
Hij duikt als het ware het graf in, ziet van alles, maar de betekenis ervan doorgronden doet hij niet, nóg niet.

Nee, Maria is niet de enige kroongetuige als het gaat om het lege graf. Johannes de evangelist zet haar neer als de kroongetuige van wat Jezus’ opstanding precies inhoudt. Daar gaat het om met Pasen. Daar kan geen Amerikaanse documentaire-maker tegen op met zijn vermeende bewijzen van botten in een sarcofaag dat het allemaal heel anders en vooral heel plat maakt.

Dankzij haar vasthoudendheid is Maria degene die leert dat het niet om vast-houden gaat. Want vasthoudend is zij. Als Maria aan twee van de discipelen verteld heeft dat het graf leeg is,  gaat ook zij weer terug naar het graf. Bij het graf, als de mannen al weer vertrokken zijn, ontmoet zij twee engelen.
Ook hen stelt zij haar vraag, nu persoonlijker ingekleurd: ‘ze hebben mijn Heer weggehaald en ik  weet niet waar ze hem naartoe hebben gebracht’.(Joh. 20:13) Antwoord krijgt ze niet. Ze draait zich om en staat oog in oog met de tuinman. Wat de hoorder al weet, weet Maria niet: de man die zij voor de tuinman houdt, is Jezus.

‘Waarom huil je? Wie zoek je?’ (Joh. 20:15) Dit zijn de eerste woorden die de verrezen Jezus spreekt. Het is dezelfde vraag die Jezus stelt aan de leerlingen van Johannes de Doper aan het begin van het evangelie: wie zoek je? (Joh. 1:38) Deze vraag ‘wie zoek je’ is kenmerkend voor het leerling-zijn van Jezus: Jezus werkelijk willen zoeken en volgen. De vraag aan het begin van het evangelie gesteld en nu aan Maria herhaald vormt de grote accolade van dit evangelie.

Het mag allemaal zo wezen, maar Jezus’ vragen komen niet bij Maria binnen. Haar harde werkelijkheid is het lege graf en die tuinman die misschien wèl een antwoord weet op háár vraag: ‘heeft u hem soms ergens neergelegd?’ (Joh. 20:15)

Alles verandert als Jezus Maria bij haar naam noemt. Je naam,de kortste samenvatting van je gehele bestaan.

‘Maria!’
Maria draait zich om en ziet Jezus. Was ze aanvankelijk zoekende naar het dode lichaam van haar Heer.  Hield ze net nog de tuinman aan in de veronderstelling dat hij het lichaam elders verborgen had. Na het noemen van haar naam keert zij zich om. Ze draait zich om naar de toekomst toe,
Nu ziet zij Jezus de Levende in volle glorie voor zich staan. De woorden van de ‘tuinman’ veranderen Maria’s leven voor altijd. Vanaf nu verstaat zij het lege graf als een getuigenis van kracht en de mogelijkheid van leven. Jezus roept met het noemen van haar naam Maria op tot nieuw leven en zet haar daarmee aan tot beweging.

Deed ze vervolgens een poging om hem te omhelzen? Jezus weerhoudt haar ervan. ‘Houd me niet vast, Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, ook jullie God.’ (Joh 20: 17)

Maria, de vasthoudende Maria, die van geen wijken willen weten, krijgt de eerste les na de opstanding, het gaat niet om vast-houden, van hebben en houden. Jezus’ opstanding betekent niet
dat hij er na zijn dood weer is zoals de discipelen hem gekend hebben. Hij zal bij de Vader zijn die tegelijkertijd ook door ons als ‘onze vader’ aangesproken mag worden.

Maria komt in beweging, staat op eigen benen. Het horen gaat bij Maria boven het zien: het horen van haar naam geeft haar het inzicht, zoals een herder zijn schapen roept en de schapen hem volgen, zoals de schapen luisteren naar de herder. Geen aanraking, niet meer vasthouden, maar een andere vorm van volgen van de goede herder. Geen zichtbare leermeester, maar je verbinden aan zijn leefwijze, zijn wegwijzers, zijn vader, die ook onze vader zal blijken te zijn. Zo gaat Maria naar de discipelen met de woorden in de mond die als legitimatie van haar apostelschap gelden: ‘Ik heb de Heer gezien’ (Joh. 20:18).

Maria, de eerste die Jezus ziet, en de eerste die het doel van Jezus’ missie mag verkondigen: ‘Jezus’ Vader, jullie Vader, Jezus’ God, jullie God, wij allen kinderen van God.’ Dat is pas thuis komen.

De zon gaat op in de tuin bij het graf. De nieuwe dag is begonnen. Het licht schijnt in de duisternis, de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen (Joh. 1:5) In het nieuwe licht, het licht van Pasen, staat – vanaf nu – het leven van Maria en iedereen die haar boodschap gehoord heeft. Het is levenskunst om deze boodschap ‘je kind van God weten, volgeling van de levende Heer’ tot kern van je bestaan te maken. Het maakt je onrustig, zet je in beweging,het zet je op jouw weg met God, om zo uiteindelijk bij God thuis te komen. De Zambiaanse vrouwen deden het op hun muzikale manier, ontsnappen was er niet bij. Zo doen we het ieder van ons op een eigen manier, ingetogen,
in eerbied, met geestkracht, met betrokkenheid op de ander, met schwung en humor. Alleen zo kunnen we in elkaar iets herkennen van de manier waarop God met mensen omgaat.

Amen