28 oktober 2007
ds. Stefan Dijkhuizen
Gemeente van onze Heer,
De gelijkenissen uit het evangelie zijn vaak eenvoudige verhalen in heel herkenbare alledaagse beelden. Er is regelmatig sprake van twee tegenovergestelde personen, Jezus schildert zijn toehoorders twee uitersten voor, wijs of dwaas, arm of rijk, goed of slecht.
Denk bijvoorbeeld aan het verhaal van de verloren zoon. Tegenover hem wordt de oudere broer gezet. Denk ook aan de arme Lazarus en de rijke naamloze man van een paar weken geleden. En vorige week nog de onrechtvaardige rechter en de rechteloze weduwe.
Vanmorgen dus weer zo’n verhaal, zo’n gelijkenis. En opnieuw in een haast niet groter denkbare tegenstelling tussen beide hoofdpersonen. Aan de ene kant een Farizeeër, hooggeacht bij het volk, en aan de andere kant een tollenaar, iemand die samenheult met de Romeinse vijand en zichzelf als belasting-inner verrijkt ten koste van zijn volksgenoten.
De evangelist Lucas, die absoluut de meeste gelijkenissen van alle evangelisten heeft, wil in al deze verhalen met die botsende figuren niet de mensen in twee groepen indelen. Alsof er echt alleen maar of slechte, of goede mensen zijn. Nee, hij gebruikt deze manier om te laten zien waar het in het gewone leven om draait. Leven tussen twee uitersten in. Wat betekent het om daarin volgeling van Jezus te zijn?
Het verhaal dat hier verteld wordt, slaagt daar op het eerste gezicht helemaal in. Want die Farizeeër en die tollenaar zijn in het Nieuwe Testament, maar ook in onze beleving, tot levende symbolen geworden van fout en goed, van ongelovig en gelovig. Keer op keer horen we toch hoe Jezus ruzie heeft met de Farizeeën, hoe hij ze terecht wijst en hoe zij hem op hun beurt uit de tent proberen te lokken.
En de tollenaars, zij zijn het die samen met het andere uitschot en de heidenen wel begrijpen waar Jezus het over heeft. Sterker nog, als hij weer eens een conflict met de Farizeeën heeft, zegt Jezus: ‘Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God’.
Deze gelijkenis lijkt dus voor zich te spreken. Farizeeën zijn nare mensen, muggenzifters, zeikerds, ze zijn in onze geschiedenis, en niet alleen in die van de kerk, symbool geworden voor de jood die kostte wat kost vasthoudt aan zijn wetten en voorschriften, die anders is, apart. Met alle gevolgen van dien zoals we allemaal weten.
Maar klopt dit beeld eigenlijk wel? Is het een uitgemaakte zaak, deze gelijkenis? Wij moeten zien te voorkomen te zijn als die Farizeeër.
Als je nou toch eens even goed nadenkt, wat gebeurt er hier dan? Wat draait Jezus dingen toch vreemd en onbegrijpelijk om?
De Farizeeën namelijk waren hele vrome mensen. Als geen ander wisten zij hun geloof handen en voeten te geven, en straalden ze uit hoe belangrijk het volgens hen was. Ze stonden dicht bij het volk, veel dichter dan die elitaire priesters daar in die tempel. Het waren leraren, ze onderwezen de mensen over het nut en belang van geloven in de praktijk van alledag. In het gebed in de synagoge, in het vasten en het verantwoord omgaan met je bezittingen. In het delen met en omzien naar anderen.
Als zij er niet waren geweest, dan was er nu geen Jodendom meer. Dan was het afgelopen met de verwoesting van de tempel. Als zij er niet waren geweest, dan waren de Tora en de Profeten onbegrijpelijke, oude boeken gebleven. Dode letter.
Als er één groep is die rechtvaardig was, of ieder geval dat enorm serieus nastreefde, dan gold hen het wel. Rechtvaardig in de ogen van God, omdat ze de drie grote deugden van het geloof, bidden, vasten en delen, naleefden. Bidden als rechte verhouding tot God, vasten als het rechtvaardig omgaan met jezelf en je lichaam, en delen en aalmoezen geven als de rechte verhouding tot je naaste.
Maar nee, Jezus kiest keer op keer voor tollenaars, heidenen, onreinen en hoeren. En degradeert hij niet volkomen de betekenis van geloven als de tollenaar al met een eenvoudige schuldbekentenis door hem als rechtvaardig wordt bestempeld? Wat een goedkope genade! We horen ook helemaal niets over een veranderd levenspatroon bij deze tollenaar. Wat bezielt Jezus om zo beledigend te zijn tegen al die mensen die God en zijn wetten serieus proberen te nemen in plaats van anderen, die uitbuiten en verraden?
Het ligt dus niet zo eenvoudig als het lijkt.
Wat dan wel? Waar wil Jezus heen met deze gelijkenis, dat korte verhaaltje met die Farizeeër en die tollenaar?
Het gaat Jezus niet om een daadwerkelijke tweedeling. Hij wil absoluut niet zeggen dat Farizeeën per definitie slecht zijn en al helemaal niet waar zij voor staan. Ze zijn zelfs benijdenswaardig, en de tollenaar zal nu hij lekker rechtvaardig thuis zit, toch maar snel een voorbeeld aan ze moeten nemen. Van de Farizeeën kan hij nog heel wat leren.
Jezus wil evenmin tollenaars en hun verwerpelijke praktijken verheerlijken. Wat zij doen, staat ver, heel ver van Gods bedoeling af.
De clou van deze gelijkenis wordt al aan het begin gegeven. Het gaat niet om Farizeeërs, of wat voor andere groepen mensen dan ook. Het gaat om hen die zichzelf als rechtvaardig zien, en daardoor anderen minachten. Als je jezelf zo verhoogd, uit de hoogte doet, dan zul je het weten, zegt Jezus. Dan ben je diep, diep gezonken. Dan zul je worden vernederd.
Het is dus al helemaal niet aan ons om met deze gelijkenis in de hand, de wereld om ons heen in te delen in goed en slecht, in wijs of dwaas, in onrechtvaardig of rechtvaardig. Dat levert alleen maar haat en nijd op, strijd tussen groepen, onbegrip. En daarbij, nog erger, je bent dan net als iemand die een ander oordeelt en daarom minacht. Net als die ene Farizeeër dus, die veel beter zou moeten weten.
Natuurlijk mag je best trots zijn, ook op Nederland als je dat nou zo graag wilt, maar nooit ten koste van anderen. Dus ook niet als je daarmee aan het oordelen en veroordelen van anderen slaat, van andermans overtuigingen, andere godsdiensten.
De Farizeeër en tollenaar. Twee uitersten, twee tegenpolen. De tollenaar zou moeten leven zoals de Farizeeën nastreven; in een goede verhouding tot God, tot jezelf en tot je naaste. De Farizeeër uit dit verhaal kan weer veel leren van het gebed van de tollenaar. In plaats van te bidden met alleen maar ‘ik’-zinnen; ik dank U, ik ben niet zoals de rest, ik vast tweemaal per week, ik betaal tienden, ik doe dit en ik doe dat, zou hij de tollenaar moeten navolgen in het eenvoudige zinnetje, dat eerder een belijdenis is dan een gebed: ‘God, wees mij zondaar genadig’.
Als wij dus niet met deze gelijkenis anderen oordelen en veroordelen mogen, en voor God bepalen wie wel of niet rechtvaardig is, waar kiezen we dan zelf voor? Farizeeër of tollenaar-zijn?
Maar staat deze gelijkenis er niet omdat we beide in ons herbergen? Zijn wij niet zowel deze Farizeeër als ook die tollenaar tegelijk? Dat is de waarheid, dat is het oordeel dat deze gelijkenis brengt.
We verschuilen ons zo vaak achter alles dat wel goed gaat, en waar we ons niet voor hoeven schamen. En tegelijk hebben we allemaal last van een drang naar bezit, hebben we moeite met eerlijk zijn, als die ene tollenaar. Voor de buitenwereld zijn we het liefst een betrouwbare Farizeeër, voor het leven, voor onszelf en anderen, maar al te vaak een tollenaar.
En volgens de norm, de wet, of volgens ‘het’ geloof komen we er dus niet zo best vanaf als het gaat om rechtvaardigheid. Zeker niet in de ogen van God. Vaak ook omdat we zelf wel denken te weten hoe en wat die hemelse ogen allemaal zien.
Maar daar legt Jezus met dit verhaal precies de vinger op de zere plek. Het is niet zo dat we niet rechtvaardig willen zijn, maar het blijkt onmogelijk om het te kunnen zijn. Het vraagt onmogelijke prestaties, minstens zoals in de gelijkenis; bidden, vasten, aalmoezen, en ga zo maar door. Het leven is veel te complex en te vol om daar allemaal aan te kunnen voldoen. Er wordt zoveel van je gevraagd, er is al zoveel binnen en buiten, welles en nietes, waar en onwaar.
Zo komt het erop aan, zegt Jezus, om open te leggen wie je bent. Om eerlijk te zijn naar God. Naar jezelf, naar de anderen om je heen. Leg je kaarten open, en belijdt wie er achter die vrome Farizeeër schuil gaat.
En dan wil en zal God niet anders dan barmhartig voor je zijn. Warm-hartig. Niet wij bepalen wie of wat rechtvaardig is, dat doet God wel. Maar degene die openlijk om Hem vraagt, zal het zeker zijn. Daarin wordt inderdaad alles omgedraaid wat wij maar redelijk of begrijpelijk vinden. Daarin keert God alles om wat in onze wereld zo belangrijk is; status, verworvenheden, etcetera. Het is allemaal niets als je niet kunt zijn wie je eigenlijk bent.
Laten wij dan daarin Christus navolgen. In een leven van barmhartigheid en vergeving, in plaats van prestatie en oordeel. In een leven waarin je je in Gods ontferming aangenomen weet, in plaats van op basis van je verdiensten en prestaties. Zo is God, en zo mogen wij zijn in zijn ogen. Amen.