19 augustus 2007
ds. Dick Pruiksma
Negende zondag van de zomer 19 augustus 2007
Jeremia 23 : 23-29; Lukas 12 : 49-56 GLK 10.00 uur
Gemeente van de Heer,
Eerlijk gezegd schrok ook ik behoorlijk toen ik deze week op een ochtend de krant van de deurmat pakte. Op de voorpagina van het dagblad Trouw stond een paar dagen geleden een foto van een meisje uit Oeganda. Ze was nog bijna een kind. Maar ze was vreselijk verminkt. Nota bene door een strijdgroep die zich het bevrijdingsleger van de Heer noemt. Het was verschrikkelijk om aan te zien. Haar lippen, een stuk van haar neus en haar oren hadden die schoften met een scheermes afgesneden. En het lijdt geen twijfel. Dit meisje is één van de velen die alleen al in het noorden van Oeganda op een verschrikkelijke manier zijn gemarteld. En dan helpt het natuurlijk helemaal niks meer wanneer later in de week een deskundige komt vertellen dat het boek waaruit deze foto kwam toch wel wat verouderd is. Omdat het vandaag ietsje beter gaat in noord Oeganda. Dat langs allerlei wegen geprobeerd wordt de stammen in dat gebied bij elkaar te brengen en verzoening te bewerken. Dat is mooi natuurlijk maar het helpt helemaal niks. Want wij lazen deze week ook over de kinderen die ergens anders in Afrika gedrogeerd als kindsoldaten werden ingezet en die hun moed moesten tonen door één van hun ouders of een broertje of een zusje te vermoorden. Daar kun je toch met je verstand niet bij! We lezen over kinderen die elke avond weer naar de stad trekken uit angst voor de massale ontvoeringen die ’s nachts op het platteland plaats vinden. De jongens worden geroofd om te vechten en de meisjes om als seksslavin te dienen. En wanneer we dichterbij blijven, de herdenking van het einde van de tweede wereldoorlog in het Verre Oosten bracht deze week ook in ons land weer een stroom van herinneringen op gang aan de gruwelen die daar zijn gepasseerd. Het houdt maar niet op. Het houdt maar niet op. Wat leven we toch in een verschrikkelijke wereld. En dan hebben we het nog niet eens over alle persoonlijk leed dat zo overstelpend kan zijn.
Ik vrees dat we met die moeilijke tekst uit Lucas 12 midden in die verschrikkelijke wereld staan en dat er geen ontkomen aan is. De evangelielezing uit Lucas 12 is inderdaad bepaald geen gemakkelij¬ke tekst. Al was het maar omdat deze woor¬den niet passen in het beeld dat wij ge¬woon¬lijk van Jezus hebben. Ik ben gekomen om een vuur op aarde te ontsteken en wat zou ik graag willen dat het al brandde. Denken jullie, zegt Jezus, dat ik gekomen ben om vrede op aarde te brengen? Geenszins, zeg ik jullie. Er zal verdeeldheid ontstaan. Twee tegen drie en drie tegen twee zullen tegen elkaar opstaan. En zelf moet ik een doop ondergaan waardoor ik gekweld wordt totdat het is volbracht. Water en vuur is het vanmorgen alom. Het gaat over het water van de dood die Jezus wacht en waarin Hij moet ondergaan. En het gaat over het vuur dat Hij daardoor op aarde is komen ontsteken.
U weet het, alle verhalen die we in deze zomermaanden lezen, het zijn allemaal verhalen van onderweg naar Jeruzalem. Want vanaf Lucas 9: 51 zijn we op weg gegaan, op weg naar Jeruzalem. En het geschiedde toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht naar Jeruzalem wendde. En alle zomerweken lang lezen wij de verhalen van wat er op die weg naar Jeruzalem gebeurde. Hoe de mensen bij Hem kwamen met hun vragen en problemen. Hoe houden we het vol, Jezus, dat alsmaar onderweg zijn in een wereld vol verdeeldheid en onrecht. En het houdt maar niet op. Hoe houden we dat vol? We hoorden vorige week: Sta gereed en wees waakzaam. Daar Gaat het om. Want waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. En al lezende en overwegende worden we in deze weken als het ware meegenomen op die reis die de Heer toen is begonnen. Maar het is ten diepste geen reis die op welke landkaart dan ook maar te beschrij¬ven valt. Omdat het de reis is van ons zielsverlangen. Omdat het de reis is waarop ons leven gaat door water en door vuur. Omdat het de reis is van verdriet en gemis, van uitzien en hopen. Omdat het een reis van verlangen is. Een reis van verlan¬gen naar die dag, voorbij aan het water van de dood, wanneer alle onrecht als door vuur zal zijn weggebrand. We gaan door water en vuur. En hoe beklemt het ons hart wanneer we ’s morgens de krant van de deurmat rapen.
Een reis van verlangen is het die we zijn begonnen. Jazeker, van verlangen naar de dag van de grote zomer. De dag van de groene eeuwigheid. Jullie kunnen het weer voorspellen, zegt Jezus. Maar kun je ook de tijden duiden? Begrijp je hoezeer je onderweg bent. Een reis van verlangen, jazeker. Maar het is ook een weg vol onzekerheid en angst, beklemming en afschuw. Want gaande de weg naar Jeruzalem wordt het kennelijk voor Jezus zelf steeds duide¬lijker wat er zal gaan gebeuren, daar in Jeruzalem. En er is geen twijfel mogelijk: dat groeiende inzicht in zijn naderende einde maakt Hem doodsbang. De dagen van zijn opne¬ming zullen immers betekenen dat Hij verhoogd zal worden. Maar dan wel heel letterlijk: er zal een kruis voor Hem worden opgericht. En de doop waarmee Hij dan gedoopt zal worden, is de dood die Hij sterven zal. Water van de dood alvorens het vuur van de Geest zal komen. Door water en vuur zullen wij gaan. En hoe beklemt het Mij totdat het alles is vol¬bracht. Wat dachten jullie, lieve mensen, zegt Jezus tegen de scharen. Dachten jullie dat het allemaal al koek en ei is. Dat we er al waren. De grote zomer, de groene eeuwigheid. Dat vrede onder handbereik is. Maar er is helemaal geen vrede. Wat dachten jullie? Dat het nu bijna zo ver is? Peace just around the corner? Geen sprake van. Door water en vuur zullen we gaan. Water van de dood en vuur op de aarde. Voor het water doodsbang. Maar hoe verlang ik ernaar dat het vuur volop zal branden. Dat het oordeel is voltrokken dat alle ongerechtigheid van de aarde is weggebrand. Dat de Geest van God overal gebracht zal hebben gerechtigheid en vrede. Die dag dat het vuur volop ontstoken zal zijn.
Tja, ik vrees dat we met de moeilijke tekst van vandaag midden in de wereld staan. En dat het, als we eerlijk zijn, niet meevalt. Wanneer je jonger bent, heb je nog de hoop dat de boze structuren van deze wereld veranderd kunnen worden. En je hebt nog de moed om er tegenaan te willen gaan. En dat is goed natuurlijk. Na de tweede wereldoorlog bijvoorbeeld was er een enorm optimisme over de wederopbouw en over de maakbaarheid van de samenleving. Nog tot in de jaren zeventig hebben we gedacht dat het vanzelf wel beter zou gaan met de mensheid wanneer geld, kennis en macht eerlijker verdeeld zouden worden. En daar is nog steeds natuurlijk niks op tegen. Maar wanneer het u vergaat zoals het mij vergaat, dan wordt je bij het ouder ook wel wat cynischer. Zou de wereld er in al die eeuwen dat er überhaupt mensen zijn, ook maar iets beter op zijn geworden? Of sta ik toch met het evangelie van Lucas in mijn ene en met de krant van deze week in mijn andere hand, in precies dezelfde wereld?
En zelfs Jezus klemt de angst om het hart. Hij verlangt ernaar, zegt Hij vandaag, dat het vuur volop zal branden. Dat het vuur is ontstoken. Karl Barth, een beroemde theoloog uit de vorige eeuw, schreef over Lucas 12 (KD IV/3, 348) : Wat is dat voor een vuur dat Jezus op aarde is komen ontsteken? Het is niet het vuurtje van een of andere religieuze, morele of politieke op¬winding en beweging. (Ik bedoel maar: Zoals wij soms hebben gedacht, dat als wij nu maar genoeg ons best zouden doen dat het dan nog wel eens wat zou worden met deze wereld.) Nee, schrijft hij: het vuur dat Jezus op de aarde is komen ontsteken is NIET het vuur dat in onze beste ogenblikken in ons brandt. Barth schrijft: het is het vuur van de daad die HIJ in de plaats van alle men¬sen heeft gesteld. Het is het vuur van wat God zelf in Hem voor alle mensen gedaan heeft. Het is het vuur van de in Hem voltrokken neerdaling van God, dat God bij de mensen is komen wonen, en de daardoor geschiedde verhoging van de mens. Dat wij kinderen van God genoemd mogen worden. Het is het vuur van het ín Hem voltrok¬ken gericht en van de dóór Hem triomfe¬ren¬de genade. En dat vuur, schreef Karl Barth, dat brandt nu. Dat vuur is ontstoken. En het is niet meer te doven.
Ach, ik zou u die hele bladzijde wel willen voorlezen. Want de liefde waarmee God deze wereld liefheeft is nu niet meer een uiterlijke liefde. Nee, het vuur is voorgoed ontstoken. De liefde van God brandt als een innerlijk licht. Deze wereld is de nu door God vanwege zijn Zoon zijn geliefde wereld. Want het vuur is ontstoken. Dat vuur van Gods liefde brandt en het is niet meer te doven. Dat vuur zal ooit alle onrecht weg branden. Verheug je daarover. Want wie door het water van de doop is gegaan, hoeft voor dat vuur niet te vrezen.
Jezus is zijn weg naar Jeruzalem begonnen. Zijn reis van verlangen naar de dag van God, de dag dat God récht zal spreken, dat het vuur van de Geest, het vuur van de liefde volop zal branden. Hij is zijn reis begonnen vol van verlangen naar de komst van het koninkrijk van God. En dan zeggen jullie wel: tsjonge jonge het wordt een hete dag, wanneer je de scherpe woestijnwind, de chamsim voelt Maar wanneer je het weer al kunt voorspellen, hoezo weet je dan niet van de grote zomer? Hoe zouden we dan de tijden niet verstaan? Niet alleen maar die grote zomer. Maar zouden we dan ook niet weten van alle onrecht? Zou we onze ogen willen sluiten voor alle verdeeldheid? Nee. Als arrivees. Nee, dan onderken je de tijd niet. Dan versta je niet in welke tijd je leeft. Dan roepen jullie vrede en het is geen vrede. Dan spreken jullie van verlossing maar de wereld is niet ver¬lost. Jullie prediken verzoening maar doen het niet. Aldus Jeremia. Maar weet dat het vuur is ontstoken.
Jezus is voorgoed zijn weg begonnen. Natuurlijk, we weten precies waarmee het in Jeruzalem geëin¬digd is. Maar toch laat de werkelijke weg die Hij gegaan is zich op geen kaart inteke¬nen. Het is de reis waarvan wij deelge¬noot worden. Waarop wij zijn bondgenoot worden. Het is de weg van de mens door water en door vuur. De reis waarop we de tijd leren onderkennen. Zien hoe¬zeer de vrede nog ontbreekt. Hoeveel ver¬zoening er nog gedaan moet worden. Want stel dat we dat meisje uit Oeganda zouden vergeten. De beklemming slaat je soms om het hart. Maar het vuur is ontstoken. Er is nog zo ontzettend veel te doen. En de tegenstand is zo verschrikkelijk groot. Maar het vuur is ontstoken. Het vuur van een oneindige liefde. En dat vuur is niet meer te doven. Amen.