9 december 2007
ds. Stefan Dijkhuizen
Gemeente van onze Heer,
net over de grens in Zeeuws Vlaanderen ligt het dorpje Sint-Jan in Eremo. Letterlijk betekent dat: Johannes in de woestijn. Daar, in dat polderlandschap, en met de invloed van de rivier de Schelde en de zee, kan je je haast wel iets voorstellen bij een optreden van iemand als Johannes. Met de laarzen in de drek en de klei, aan de oever van een kreek, prekend over het Koninkrijk dat komt en mensen dopend die van heinde en verre naar hem toe komen. Met busladingen vol, uit de dorpen in de omgeving, maar ook uit Rotterdam, en Antwerpen, ja overal vandaan.
Maar wat we ons moeilijker voor kunnen stellen, is dat zo iemand met zijn donderpreken succes heeft. Misschien zou er in het begin wel een hoop mediabelangstelling zijn, maar ook dat is vaak snel weer verdwenen.
Want wie laat zich graag uitschelden en toespreken in zulke dreigende taal? ‘Addergebroed, wie heeft jullie wijsgemaakt dat je veilig bent voor het komende oordeel?’, en ‘De bijl ligt al aan de wortel van de boom: iedere boom die geen goede vrucht draagt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.’
Als je bent gekomen voor een sfeervol Advents- of Kerstverhaal, dan ben je waarschijnlijk wel teleurgesteld. Vandaag geen warme of gezellige preek, maar taal die recht voor zijn raap is: Het Koninkrijk van de hemel is nabij! Bekeer je! Breng je goede vruchten voort? Het kaf wordt van het koren gescheiden!
Ook de tekst van Jesaja verbleekt, een tekst waarin ons liefelijke taferelen worden geschilderd van allerlei dieren die normaal elkaar naar het leven staan maar die ooit samen zullen spelen en eten. Ja, zelfs het kind voor het hol van de adder. Nee, Johannes schudt ons even goed wakker, en rommelt aan vanalles wat we prettig en veilig vinden.
Maar laat je je ook aanspreken door deze zonderlinge profeet? Of gaan de luikjes onmiddellijk dicht als iemand zo begint, en zeker als het over geloof gaat? Ik denk niet dat Johannes het als ‘goeroe’ goed zou doen vandaag de dag. Wij laten ons toch eerder en liever leiden door iemand die er goed verzorgd uitziet, en die fijne dingen zegt, en niet door iemand met een kamelenharen mantel en die er een nogal vreemd eetpatroon op nahoudt.
Het optreden van Johannes stelt ons in ieder geval de vraag hoe wij reageren op mensen die zijn als ‘roepende in de woestijn’. Halen we onze schouders op? Worden we aan het denken gezet? Of sta je vooraan in de rij, om ook zo snel mogelijk je in het doopwater te storten? Het stelt ons ook de vraag achter welke profeten wij vandaag aanlopen, en hoe wij omgaan en reageren op charismatische types die massa’s weten te raken, in allerlei onderbuikgevoelens, en in het bevestigen van vooroordelen.
En toch past deze vreemde Johannes helemaal op deze tweede zondag van de Adventstijd. Als geen ander leeft en gelooft Johannes vanuit het Adventus Domini; vanuit een leven en geloof dat ‘de Heer er-aan komt’. Als geen ander spiegelt hij ons voor wat het is om uit verwachting te léven. Niet alleen aan-horen en maar weer af-wachten, nee, horen en geraakt worden, horen en ook dóen.
Dit is de stem die moest klinken in de woestijn, zo zegt de evangelist. Luid en duidelijk. In de woestijn, want daar gebeurt het. Daar ontmoet je God, daar ontmoet God ons en wijst Hij de weg. Mozes bij de brandende braambos, en bij de berg Sinaï met de 10 leefregels voor het volk. De profeet Elia, die God ontmoette in het suizen van de wind. De woestijn is niet alleen een plaats van inkeer en doortocht naar het beloofde land, het is primair de plek waar God zich laat kennen en waar God bij ons is. Hoe je dat ook verder invult in de woestijn die je eigen leven soms kan zijn.
Het is deze stem die moest klinken, en die zegt: ‘Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden.’ Bereid de wegen van hoop en verwachting. En dan heeft Johannes het in zijn Adventsverhaal niet over de mooi versierde winkelstraten. Gemakkelijk zijn deze wegen van de Heer evenmin. Het zijn wegen waarop we het met visioenen moeten doen. Met wachten en ver-wachten, soms tegen beter weten in.
De donderpreek van Johannes stelt ons voor de prangende vraag wat wij nu eigenlijk nog verwachten. Durven wij nog ergens op te hopen? Durven wij te geloven en daarvan uit te leven vanuit een ‘nog niet’ vervulde boodschap?
Want wat je niet meer hoopt, zal ook nooit gebeuren. En daarom is het voor een gelovige veel belangrijker om maar een beetje hoop en een paar verwachtingen te hebben dan een heleboel geloofszekerheden. De kwaliteit van geloof, als je daar al over kunt spreken, wordt niet bepaald door je be-vindingen, maar door je vinnig-heid, zo las ik ergens deze week. Niet kwalitatief omdat je een zoon van Abraham bent, maar omdat je je leven omkeert en veranderen laat.
Johannes stelt het voor ons dus op scherp, heel scherp. Hij morrelt aan onze veilig gewaande zekerheden. Verwachten wij de komst van het Koninkrijk van de hemel? Dat is dat God regeert over alles om ons heen, en dat er eindelijk een overwinning zal zijn op alle machten die nog steeds het onrecht en de vredeloosheid in stand houden? Zonder visioen verwildert het in ieder geval, en het is aan ons om in deze wildernis die weg van de Heer verder voor te bereiden. Welke weg gaan we?
De verwachting van Advent zet ons aan tot bekering. Geven wij dan handen en voeten aan dat geloof dat Hij er aan komt? Kappen wij letterlijk met leven vanuit de gedachte dat er toch geen toekomst meer is? Pas dan zullen we ook vrucht kunnen dragen, tegen alles negativiteit in. Denk aan het werk van Solidaridad, dat met ons project de hoop onder de indianen in Guatemala levend houdt. Denk aan die vele organisaties, straks ook met twee jonge mensen uit ons midden, die wereldwijd met een missie iets proberen waar te maken van wat Jesaja ons al voorhield: ‘Niemand doet kwaad, niemand sticht onheil, op heel mijn heilige berg. Want kennis van de HEER vervult de aarde, zoals het water de bodem van de zee bedekt.’
Maar dat oordeel dan?
God laat ons niet los. Zijn komende Rijk is niet een rijk van oordeel zelf, maar het brengt oordeel. Oordeel over alles wat kwaad is, wat onrecht en onheil is. Wij leven tot die tijd met de visioenen van hoop. Maar wat ooit, van God uit, waar zal worden, dat zou onze richting nu al moeten zijn, hier en nu, als mensen van verwachting. Om nu al vanuit die toekomst te leren leven.
Ik eindig met een kort verhaaltje van Elie Wiesel:
Het gaat over een man die dag en nacht over de straten en markten van de wereld liep om te protesteren tegen onrecht en geweld, tegen leugens, onverschilligheid en cynisme. Aanvankelijk luisterden de mensen en moesten ze om hem glimlachen. Maar op de duur negeerden ze hem gewoon. De onrechtplegers bleven hun gang gaan in de wereld, en de wijzen hielden hun mond alsof er geen rechtvaardige in hun midden was.
Tot op een dag een kind, bewogen door medelijden, aan de protesterende man vroeg: “Arme, kleine man, u roept en protesteert, maar het kan toch niet zijn dat u niet ziet dat dit allemaal nix uithaalt?” – “En of ik dat zie”, zei de rechtvaardige. “Maar waarom gaat u er dan mee door?” – “Dat zal ik jou eens vertellen”, antwoordde de man. “Kijk, in het begin dacht ik dat ik de mensen kon veranderen. Nu weet ik dat dit niet zo simpel is. Maar ik blijf geduldig roepen en demonstreren, om te voorkomen dat de mensen mij zullen veranderen…”
Moge het ook voor ons zo zijn.