3 juni 2007 Zondag Trinitatis
ds. Dick Pruiksma
Zondag Trinitatis 3 juni 2007
Johannes 3 : 1-21. Grote of Laurenskerk, 10.00 uur
Gemeente van de Heer,
Dat is toch wel mooi, nietwaar. Ik bedoel, dat Jezus niet alleen maar kritiek heeft gekregen en weerstand heeft ondervonden. Want dat denken wij heel vaak wanneer we het evangelie lezen. Maar Hij heeft toch ook nog wel eens een heel klein beetje succes gehad. Het is per slot van rekening niet niks om bezoek te krijgen van iemand als Nikodemus. Nikodemus is iemand uit de Farizeeën, een leider van het volk. Hij is een overste der Joden, zoals dat in onze vorige bijbelvertaling stond. Nee, Nikodemus is bepaald niet de eerste de beste wanneer hij ’s nachts bij Jezus komt. Hij is nota bene lid van het Sanhedrin. Straks, aan het einde van het evangelie, tijdens het proces van Jezus zal Nikodemus degene zijn die in de vergadering van het Sanhedrin Jezus ten minste nog het voordeel van de twijfel zal willen geven. En hij zal ongetwijfeld in die nacht terug hebben gedacht aan deze nacht van de ontmoeting. En helemaal aan het einde van het verhaal, wanneer Jezus begraven moet worden, dan komt Nikodemus nog één keer het verhaal binnen om de kruiden, de specerijen te brengen waarmee het lichaam van Jezus wordt verzorgd.
Nee, het is niet alleen maar weerstand en tegenwind. In deze nacht van de ontmoeting is daar Nikodemus. Lid van de Hoge Raad, leraar en rabbi. Nikodemus, een voorname en belangrijke, een geleerde en een heel vrome man. En dan heet hij ook nog Nikodemus: overwinnaar van het volk. Je zou zo zeggen, dit is toch een mooie opsteker voor Jezus. Dat iemand als Nikodemus nieuwsgierig is geworden en meer wil weten. In de nacht van de ontmoeting treffen ze elkaar, deze twee rabbijnen, deze twee joodse leraren om met elkaar te spreken over de dingen van God, over de dingen van het hart.
En zoals het past onder goede collega’s begint Nikodemus door te zeggen hoeveel waardering hij heeft voor het werk van Jezus. Dát heeft immers zijn nieuwsgierigheid geprikkeld. Wat rabbi Jezus zegt, wat hij leert en niet in het minst wat hij doet. Het kán niet anders, zegt Nikodemus, het kán niet anders of God moet met u zijn. Want als God niet bij u was dan zou u nooit de tekenen hebben kunnen doen die u hebt gedaan. Jezus, zo zegt Nikodemus, u bent een leraar van God.
Maar waarom reageert u zo raar, Jezus? Het is toch hartstikke vriendelijk bedoeld van Nikodemus. Waarom geeft u nou zo’n raar antwoord? Nou ja, het is helemaal niet een antwoord dat Jezus geeft. Laat staan dat Nikodemus ook nog maar een vraag heeft kunnen stellen. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u. Amen, amen, staat er in het Grieks. Amen, amen, Nikodemus, Ik zeg je: Alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien. Amen, amen, voorwaar, voorwaar, houdt dit voor waar.
Wéét Jezus misschien van wat er in de mens is? Nog vóórdat wij onze vragen stellen? Kent Hij misschien, nog voor wij woorden vinden, ons diepste verlangen? God, zullen wij U zien? Zullen we er nog iets van meemaken, God, van dat koninkrijk van U? Weet Jezus werkelijk van ons diepste verlangen, van onze bangste vragen? God, en hoe moet het dan met mij? Is mijn leven wel iets waard in uw ogen? En als het naar het einde loopt, God, is er dan nog een plekje waar ik weg kan kruipen? Een schuilplaats in uw barmhartigheid? Ja, zegt het evangelie, Jezus weet wat in de mens is. Hij weet van het diepste verlangen en de laatste vragen. Hij weet van het donker waarin de mensen zich verliezen en vanwaar ze niet willen worden bevrijd, koesterend het donker van hun hart. Hij weet het, Nikodemus. Hij weet van jouw goede wil en van de korte duur daarvan. Hij weet dat wij niet zelf in staat zijn om onszelf te trekken uit het zuigende moeras van het mensenbestaan tot ook maar iets dat raakt aan het koninkrijk van God. Het spijt me Nikodemus, lieve man. Overwin¬naar van het volk. Maar vind je het goed dat ik meteen ter zake kom?. Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het koninkrijk van God zien. Amen, amen.
Nu kan het natuurlijk niet anders of in het verhaal ontstaat een misverstand. Dat is een prachtige verteltruc van Johannes. Want zo’n misverstand geeft hem de gelegenheid om nóg eens een keer te vertellen waar het eigenlijk om gaat. Dat het erom gaat dat wij opnieuw geboren zullen worden. Opnieuw geboren worden? Jezus, zegt Nikodemus, en misschien kan hij een lichte glimlach nauwelijks onderdrukken, opnieuw geboren worden, dat kán toch niet. Ik kan toch niet voor een tweede keer in de schoot van mijn moeder ingaan en opnieuw geboren worden?
Nee, natuurlijk niet. Zo dom zijn deze beide rabbijnen niet en zo dom zijn wij natuurlijk ook niet. Maar Johannes wil ons zo graag nóg een keer vertellen waarom het in héél zijn evangelie gaat. Dat wij de kracht hebben ontvangen, niet door de wil van een mens, niet door de voortplantingsdrift van de mens waardoor mensenkinderen gewoonlijk geboren worden. Maar dat wij van God zelf de kracht ontvangen hebben om kind van God te zijn. En dán, zo zegt Johannes in zijn eerste hoofdstuk, in zijn merkwaardige kerstevangelie, dan worden wij niet op natuurlijk wijze geboren. Dan worden wij niet geboren uit lichamelijk verlangen en al helemaal niet uit de wil van een man. Dan worden wij uit Gód geboren. Opnieuw geboren worden. Je mag ook vertalen: van bovenaf geboren worden. Geboren worden uit God.
In deze nacht van de ontmoeting komt een mens tot Jezus, Nikodemus. En hij wordt gekend. Nog voordat iets gevraagd kan worden, is hij in zijn diepste verlangen en zijn bangste hopen gekend. God zien. God kennen. Kind van God zijn. Geboren worden uit het hoogste licht. Want alleen zo is ook mijn leven iets waard in Gods ogen. Niet omdat ik zo vroom en voornaam ben. Niet omdat ik zo geleerd ben. Overwinnaar van het volk. Maar alleen wanneer God zelf mij aanraakt met het allerhoogste licht. Dan word ik opnieuw geboren. Kind van God. En hoe donker het ook wordt, mijn leven is licht. Ik ben opnieuw geboren.
Tsja, en nu wilt u natuurlijk van mij weten hoe dat gaat. Opnieuw geboren worden. Hoe dat moet. Van bóven af geboren worden. Dat snap ik, dat u dat wilt weten. Want dat zou ik zelf ook heel graag willen weten. Het liefst zouden we een recept willen hebben waarop het ons precies staat voorgeschreven. Dit moet je doen. Of dat moet je nalaten. Maar dat is er natuurlijk niet. De aanwijzingen die Jezus zelf geeft zijn ook niet bepaald zo helder als wij wel zouden willen. Geboren worden uit water en geest. Dat is de weg, zegt Hij. En ik snap dat wel natuurlijk. Ik snap wel wat Hij daarmee bedoelt. Want water en Geest markeren de weg waarlangs het Hém is overkomen dat Hij werd geraakt door het licht en opnieuw werd geboren. Die dag dat Hij onderging in het water van de Jordaan. Het was de dag dat Hij gedoopt werd. En over het water zweefde de Geest. Met water en met Geest werd Hij gedoopt. Het is het moment van de roeping van Jezus, zo u wilt. Op dát moment heeft Hij zijn opdracht verstaan en zijn leven gezien in het licht van God. En dat, dat laat je nooit meer los. Je bent opnieuw geboren.
Wedergeboorte, zo zegt men in de traditie van de kerk. Wedergeboorte. En in de donkere oorlogsjaren scheurde een Nederlands kerkgenootschap over de vraag of bij de doop in de dopeling deze wedergeboorte moest worden voorondersteld of niet. Maar wat waren we ver van het licht. Dat kan wel zijn. Maar het moet toch. Wedergeboren worden. Anders zul je God niet zien. En dus komen, meestal vanaf de overzijde van de oceaan, de predikers die ons vertellen dat zij “born again christians” zijn. En als kritiek op een spiritueel tekort van de officiële kerk gaan orthodoxe christenen graag te gast bij hen die zeggen wedergeboren te zijn. Ja, want hoe ver zijn wij niet soms van het licht. Verstaan wij ons leven niet als opdracht van Hem. Verliezen wij onze hoop in angst en ons geloof in duisternis. En verstaan wij niet wat het evangelie zegt: dat wie door het licht geraakt is, het oordeel al voorbij is. Want dit is het oordeel: dat het licht in deze wereld is gekomen. Want God had de wereld zó lief.
Ja, ik zou wel willen dat ik u vanmorgen een recept kon aanbieden. A recipe for born again christians. Maar ik kan het niet. Ik kan u alleen maar uitnodigen om te komen met uw, met jouw kleine geloof. Want dat is voldoende. Al is het maar zo klein als een mosterdzaadje. Dat is voldoende. Want dit is het oordeel dat het licht in de wereld gekomen is. Zou je jezelf daaraan durven toevertrouwen, dan zou het duister geen duister ooit meer zijn. Je zou ontdekken dat er eeuwig licht is. Nee, ik kan u geen recept geven voor de wedergeboorte. Ik kan u alleen maar uitnodigen – niet vanwege uw vroomheid of voornaamheid maar alleen in de naam van de liefde van God – om dat hele kleine geloof dat u hebt, om het toe te vertrouwen aan het licht. En we ontvangen genade op genade. We zouden weten dát we al hebben ontvangen: een leven met eeuwig¬heidswaarde. En dat er niets meer is, in tijd en eeuwigheid, om voor te vrezen. Want het oordeel is een uitnodiging: leef in het licht. Hoe klein je ook bent. Ga voorbij aan je angst, Nikodemus, en je zult God zien.
Of Nikodemus ooit die stap heeft gewaagd, we weten het niet. De vraag is of wij de kleine stap van het vertrouwen durven zetten. Zodat op een gegeven moment, een moment dat ons gegeven zal worden, wij geraakt worden en gaan zien. Opnieuw geboren. Want waarom zouden wij de duisternis liever hebben dan het licht? Amen.