8 januari 2012
Gemeente van Jezus Christus,
Toen ik de vorige keer een doopdienst had
en het moment was gekomen dat
Het kindje zou worden gedoopt,
– en alle kinderen stonden om het doopvont heen-,
goot ik het water vanuit de kan
in het doopvont.
Precies op dat moment vroeg een jongetje,
Denk dat hij een jaar of 10 was,
“Waarom doe je dat eigenlijk?”
En ik hoorde zijn vraag,
ik weet niet of hij hoorbaar was voor de andere kinderen
en zeker niet hoorbaar voor de zaal,
maar terwijl de dopelinge al boven
het water hing,
ging de vraag toen verloren in het moment,
of ik liet de vraag verloren gaan.
En dat vond ik achteraf jammer.
Want het is een hele goede,
en ook legitieme vraag.
Waarom doen we dat eigenlijk, zo?
Met dat water,
in een bakje,
en dan midden in een gebouw
te midden van allemaal mensen.
Die vraag naar het waarom is zo logisch
dat wij als volwassenen dat misschien niet meer zien,
en dat een kind, die met nieuwe, met open ogen kijkt,
die vraag moet stellen.
Daarom een verhaal:
Er was eens een man,
die elke dag bij een doorwaadbare plaats
van een rivier stond.
Daar sprak hij mensen aan.
Soms wat brutaal,
want hij had wel kritiek.
Kritiek op hoe mensen hun levens aan het leiden waren.
Kritiek op hun ingedutheid, hun apathie, hun
egoisme, hun rijkdom, hun schijnheiligheid,
Ja nou, hij ging fel tekeer, hoor.
Maar niet kwaadschiks of zo,
maar om hen op weg te helpen,
of een andere weg te laten zien:
Begin een ander leven, riep hij, het kan!
En laat je als teken daarvan door mij
onderdompelen in deze rivier,
zodat je in dat water achter kunt laten wat je kwijt wilt.
Sommige mensen gingen aan deze man voorbij,
haalden hun schouders op,
en dachten: “schreeuwlelijk, waar bemoeit ie zich mee”.
Maar er waren ook mensen die bleven staan en
daardoor gingen de woorden van die man
zich nestelen in hun binnenste.
In hun ziel, waar het zich vermengende
met een verlangen.
Een verlangen dat onbewust misschien
al in henzelf aanwezig was.
Een verlangen om weer écht te gaan leven:
beter, gezonder, schoner, bewuster.
Om het leven na alles wat er was gebeurd
weer eens opnieuw te proberen.
Als er verhalen in de bijbel over water gaan,
dan gaat vaak het daarover:
over het oude achter je laten.
En aan iets nieuws, of opnieuw aan de toekomst te beginnen.
Zoals ook in dat andere verhaal dat
we vanochtend lazen:
Over de vlucht van het Israëlische volk
uit het land Egypte,
dat door het water van de zee,
op weg naar de overkant,
hun bevrijding tegemoet ging.
Als ik dat woord bevrijding hoor,
dan moet ik denken aan mensen die
ervoor vrezen dat ze die overkant, figuurlijk,
dat ze die bevrijding,
nooit zullen halen.
Die voor hun gevoel verzwolgen worden onder
de golven van de zee van het leven.
Die misschien soms zelfs denken:
“laat mij maar zinken naar die bodem”.
Die de aantrekkingskracht van het water kennen,
als je staat aan de oever.
Wanneer het volk aan de overkant is aangekomen
sluit het water zich achter hen en
het hele Egyptische leger wordt overspoeld
en verdwijnt, in de zee.
Zo laat het volk alles wat hun oude leven representeert:
hun onderdrukkers, de machthebbers die hen regeerden,
achter zich,
op weg naar een vrij leven.
En dat is het.
Door het water gaan is achter je kunnen laten
dat wat je onderdrukt, dat wat jou regeert,
en op weg gaan naar een vrij leven.
(Want God is bevrijding)
Terug naar ons verhaal.
Op een dag komt er iemand aan
daar bij die plek waar al zó veel mensen
zich hebben laten onderdompelen in de rivier,
dat onze ‘schreeuwlelijk’ de bijnaam
Johannes De Doper heeft gekregen.
En deze man loopt op Johannes af, en zegt:
“Ik wil ook, net als al deze mensen, gedoopt worden”,
Dan, voor het eerst in al die tijd, weigert Johannes.
Johannes weigert deze man te dopen.
Johannes weigert Jezus te dopen.
Misschien omdat Johannes opeens
iemand voor zich heeft
die al weet wat die bevrijding ís,
die al vrij door het leven gaat,
die God al lijkt te hebben gevonden.
Zo vallen ook plotseling Johannes’
goedbedoelde acties en zijn kritiek op andere mensen in het niet, en hij weet opeens over zichzélf:
ík zou door deze man gedoopt moeten worden.
Waarop Jezus antwoordt: “Laat het nu maar gebeuren. Jij doopt mij. Het is goed. Het is ok.”
Zo legt Jezus zich in de handen van mensen.
Hij laat zich dopen door Johannes,
Hij laat zijn voeten balsemen door Maria,
Hij laat zich binnenhalen als een koning,
Hij laat zich vermoorden.
Zo doen wij met hem
En zo ging hij het leven met ons.
Óns leven is zoeken.
Zoeken naar wat die God die Jezus gediend heeft,
naar wat die bevrijding zou kunnen inhouden.
Blind zijn we soms voor wat er al ónder ons is.
Een mooie zoektocht is het, dit leven,
maar ook moeilijk.
Met vallen en opstaan en kopje onder gaan
proberen we er wat van te maken.
De doop is daarbij een teken,
een verwijzing naar de verhalen van vandaag,
een symbool dat zegt:
Er is altijd een weg door het water heen.
Wat er ook gebeurt.
Zo dopen wij straks Aurélie.
Wij verbinden haar leven met die God van bevrijding,
de God die ook het leven van haar vader en moeder heeft gestempeld.
De kan met water wordt in het doopvont gegoten.
Zo stroomt het,
en voor één ogenblik is het de rivier de Jordaan.
Wij allemaal staan daaromheen,
en mogen aan het begin van dit nieuwe jaar
meebeleven dat er altijd, altijd
de mogelijkheid is
om opnieuw te beginnen.
Amen
Normal
0
21
false
false
false
MicrosoftInternetExplorer4
Gemeente van Jezus Christus,
Toen ik de vorige keer een doopdienst had
en het moment was gekomen dat
Het kindje zou worden gedoopt,
– en alle kinderen stonden om het doopvont heen-,
goot ik het water vanuit de kan
in het doopvont.
Precies op dat moment vroeg een jongetje,
Denk dat hij een jaar of 10 was,
“Waarom doe je dat eigenlijk?”
En ik hoorde zijn vraag,
ik weet niet of hij hoorbaar was voor de andere kinderen
en zeker niet hoorbaar voor de zaal,
maar terwijl de dopelinge al boven
het water hing,
ging de vraag toen verloren in het moment,
of ik liet de vraag verloren gaan.
En dat vond ik achteraf jammer.
Want het is een hele goede,
en ook legitieme vraag.
Waarom doen we dat eigenlijk, zo?
Met dat water,
in een bakje,
en dan midden in een gebouw
te midden van allemaal mensen.
Die vraag naar het waarom is zo logisch
dat wij als volwassenen dat misschien niet meer zien,
en dat een kind, die met nieuwe, met open ogen kijkt,
die vraag moet stellen.
Daarom een verhaal:
Er was eens een man,
die elke dag bij een doorwaadbare plaats
van een rivier stond.
Daar sprak hij mensen aan.
Soms wat brutaal,
want hij had wel kritiek.
Kritiek op hoe mensen hun levens aan het leiden waren.
Kritiek op hun ingedutheid, hun apathie, hun
egoisme, hun rijkdom, hun schijnheiligheid,
Ja nou, hij ging fel tekeer, hoor.
Maar niet kwaadschiks of zo,
maar om hen op weg te helpen,
of een andere weg te laten zien:
Begin een ander leven, riep hij, het kan!
En laat je als teken daarvan door mij
onderdompelen in deze rivier,
zodat je in dat water achter kunt laten wat je kwijt wilt.
Sommige mensen gingen aan deze man voorbij,
haalden hun schouders op,
en dachten: “schreeuwlelijk, waar bemoeit ie zich mee”.
Maar er waren ook mensen die bleven staan en
daardoor gingen de woorden van die man
zich nestelen in hun binnenste.
In hun ziel, waar het zich vermengende
met een verlangen.
Een verlangen dat onbewust misschien
al in henzelf aanwezig was.
Een verlangen om weer écht te gaan leven:
beter, gezonder, schoner, bewuster.
Om het leven na alles wat er was gebeurd
weer eens opnieuw te proberen.
Als er verhalen in de bijbel over water gaan,
dan gaat vaak het daarover:
over het oude achter je laten.
En aan iets nieuws, of opnieuw aan de toekomst te beginnen.
Zoals ook in dat andere verhaal dat
we vanochtend lazen:
Over de vlucht van het Israëlische volk
uit het land Egypte,
dat door het water van de zee,
op weg naar de overkant,
hun bevrijding tegemoet ging.
Als ik dat woord bevrijding hoor,
dan moet ik denken aan mensen die
ervoor vrezen dat ze die overkant, figuurlijk,
dat ze die bevrijding,
nooit zullen halen.
Die voor hun gevoel verzwolgen worden onder
de golven van de zee van het leven.
Die misschien soms zelfs denken:
“laat mij maar zinken naar die bodem”.
Die de aantrekkingskracht van het water kennen,
als je staat aan de oever.
Wanneer het volk aan de overkant is aangekomen
sluit het water zich achter hen en
het hele Egyptische leger wordt overspoeld
en verdwijnt, in de zee.
Zo laat het volk alles wat hun oude leven representeert:
hun onderdrukkers, de machthebbers die hen regeerden,
achter zich,
op weg naar een vrij leven.
En dat is het.
Door het water gaan is achter je kunnen laten
dat wat je onderdrukt, dat wat jou regeert,
en op weg gaan naar een vrij leven.
(Want God is bevrijding)
Terug naar ons verhaal.
Op een dag komt er iemand aan
daar bij die plek waar al zó veel mensen
zich hebben laten onderdompelen in de rivier,
dat onze ‘schreeuwlelijk’ de bijnaam
Johannes De Doper heeft gekregen.
En deze man loopt op Johannes af, en zegt:
“Ik wil ook, net als al deze mensen, gedoopt worden”,
Dan, voor het eerst in al die tijd, weigert Johannes.
Johannes weigert deze man te dopen.
Johannes weigert Jezus te dopen.
Misschien omdat Johannes opeens
iemand voor zich heeft
die al weet wat die bevrijding ís,
die al vrij door het leven gaat,
die God al lijkt te hebben gevonden.
Zo vallen ook plotseling Johannes’
goedbedoelde acties en zijn kritiek op andere mensen in het niet, en hij weet opeens over zichzélf:
ík zou door deze man gedoopt moeten worden.
Waarop Jezus antwoordt: “Laat het nu maar gebeuren. Jij doopt mij. Het is goed. Het is ok.”
Zo legt Jezus zich in de handen van mensen.
Hij laat zich dopen door Johannes,
Hij laat zijn voeten balsemen door Maria,
Hij laat zich binnenhalen als een koning,
Hij laat zich vermoorden.
Zo doen wij met hem
En zo ging hij het leven met ons.
Óns leven is zoeken.
Zoeken naar wat die God die Jezus gediend heeft,
naar wat die bevrijding zou kunnen inhouden.
Blind zijn we soms voor wat er al ónder ons is.
Een mooie zoektocht is het, dit leven,
maar ook moeilijk.
Met vallen en opstaan en kopje onder gaan
proberen we er wat van te maken.
De doop is daarbij een teken,
een verwijzing naar de verhalen van vandaag,
een symbool dat zegt:
Er is altijd een weg door het water heen.
Wat er ook gebeurt.
Zo dopen wij straks Aurélie.
Wij verbinden haar leven met die God van bevrijding,
de God die ook het leven van haar vader en moeder heeft gestempeld.
De kan met water wordt in het doopvont gegoten.
Zo stroomt het,
en voor één ogenblik is het de rivier de Jordaan.
Wij allemaal staan daaromheen,
en mogen aan het begin van dit nieuwe jaar
meebeleven dat er altijd, altijd
de mogelijkheid is
om opnieuw te beginnen.
Amen