Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

25 december 2012, kerst

Lezing uit het Psalter: Psalm 72:12 en 13 en Psalm 113

Lezing van het Evangelie: Lukas 2:1-20

Hij komt er niet in. Hij staat mooi voor een dichte deur. Zoek het maar uit… Dan maar in de stal slapen als er geen andere oplossing is. Dat hok noemen ze nota bene een nachtverblijf. Welterusten.
Arme God. Wij hebben geen plaats voor U in onze herberg, want U past nu eenmaal niet in ons levenspatroon. Wij zijn veel te druk. Daarom hebben wij geen tijd voor U, dus geen plaats voor U in onze agenda. De stal, dat is de enigste oplossing. God – verbannen uit het bestaan van velen. God, goed voor in een onderkomen voor daklozen. Maar niet bij ONS binnen. En dan maar klagen dat God ver weg is.
Gods Zoon, Jezus, is zijn leven lang zo arm als een kerkrat. Daarom komt hij er niet in bij de herbergier. Er valt immers niks aan Jezus te verdienen. Aan dit Kind heb je niets, indien je alles alleen maar door een economische bril ziet. Dit Kind is vanuit economisch oogpunt totaal oninteressant en met zijn armeluisgedoe veeleer schadelijk voor de economie. Jezus is afgeschreven, want Hij wil nog mee eten uit de ruif ook, terwijl Hij niets produceert. Hij werkt niet eens! Wat heb je daar nu aan, aan mensen die niet werken? Maria, Jozef en het Kind, zij zijn hopeloos afgeschreven. Zij tellen niet mee in de statistieken van de zichzelf reuze belangrijk achtende Augustus. Ze verpesten zijn fraaie statistieken, die alleen maar groeicijfers vertonen. Succesverhalen bieden nu eenmaal geen ruimte aan arme drommels.
Vanaf het begin is Jezus een lastig mens. Als Kind al past Hij niet in onze werkelijkheid van succes, glans en glitter. Laat staan als Hij straks Zijn tegendraadse verhaal gaat doen. Dan moet Hij maar liever weg, dood. Maar dat hadden wij Hem bij de herberg al duidelijk gemaakt. Hij had het kunnen weten.
Arme Maria, Jozef en het Kind. Zij vormen het volstrekte tegendeel van de hebzucht die zich onlangs weer eens schaamteloos in Nederland liet zien. ‘Ik zal me daar met m’n goeie geld gaan meebetalen aan de ziektekosten van anderen. Daar is een verzekering niet voor’! Dat zou Jezus nou nooit gezegd hebben. Hij zou veeleer op wonderbaarlijke wijze de zieken hebben genezen en een maaltijd hebben georganiseerd voor hongerige arme drommels. Dat is andere koek, heel wat mensvriendelijker. De koning van de armen ontfermt zich over wie arm, weerloos en naakt is. Zo ontmaskert Hij de kleren van de keizer.
Juist dankzij zijn kwetsbaarheid, zijn weerloosheid, zijn armoede komt dit merkwaardige Kind ons onder ogen, maar zit het ons ook dicht op de huid. Je bent niet zomaar van Jezus af.
Een Kind als uitdaging. Een weerloos wurm dat om hulp schreeuwt, om ONZE hulp wel te verstaan. Meteen al vanaf het begin vraagt Jezus ons of wij net zo tot helpen bereid zijn als Hij of dat wij afwijzend reageren. Voor een slap compromis biedt Hij geen ruimte.
In een werkelijkheid met veel buitenkant is een man die het om de totale mens gaat een vreemdeling ‘die verdwaald is zeker. Ik zal eens even vragen naar zijn naam’. Jezus, God redt. Ja, dat is nogal te zien, zeg. Aardbevingen, doden, armoede, geweld (op het voetbalveld, in huis, in Syrië); een lekkere geredde boel.
Nu in een stal; straks op de vlucht op een ezeltje, naar Egypte nota bene. Egypte, of all places. Ja, God redt zich nogal aardig, maar niet heus. ‘God redt’, wat een passende naam!
God redt nu eenmaal heel anders dan wij verwachten of dan ons uitkomt. Hij redt in de eerste plaats wie net zo kwetsbaar en hulpbehoevend zijn als dit Kind. Pas daarna komen WIJ aan bod voor hulpverlening. Laatsten zijn rond Jezus nu eenmaal eersten, altijd weer.
Wat een rare snuiter, dat hij al zijn aandacht richt op mensen in de marge. Alsof WIJ daar, behalve bij een collecte, aandacht voor hebben. Dit Kind, dat deel uitmaakt van een arm gezin, treedt meteen vanaf het begin bewust in contact met een stelletje armoedzaaiers: herders, die aan de rand van de samenleving leven. Mensen die wij liever niet in onze directe omgeving zien wonen. Hun aanwezigheid zou de feestvreugde en de huizenprijzen alleen maar pijnlijk verstoren. Maar bij Jezus zijn zij welkom. Bij Jezus zijn in hun bestaan bedreigde mensen altijd welkom.
Kwetsbare mensen zijn er genoeg. Een op de vijf mensen in het zogenaamde welvarende Europa is arm en dat is te zien. Heeft U ze niet gezien, in de kringloopwinkel, bij de tweedehands kleding? In de supermarkt kijken ze vooral naar die schappen waar de goedkopere spullen liggen, de vakken die NIET op ooghoogte staan. Of valt U dat niet op? Jezus zou dat meteen gezien hebben, want wie met Gods ogen naar de alledaagse werkelijkheid kijkt ziet zoveel meer.
‘Ik zie, ik zie wat jij niet ziet’. Misschien betekent DAT wel dat God ons redt: dat God ons, via Jezus, met andere ogen naar onze omgeving leert kijken, dat God ons oog geeft voor wie onze aandacht behoeven, de ECHTE probleemgevallen. Jezus leert ons om zulke mensen niet over het hoofd te zien. Jezus leert ons daarmee iets wat tegen onze egoïstische natuur in gaat: oog te hebben voor medemensen die net zo’n kwetsbaar, bedreigd bestaan leiden als dit Kind, als deze vermomde koning.
Sommigen vinden die merkwaardige koning van de armen een ezel. Maar anderen zijn zielsgelukkig met Hem. Het is maar net hoe je het bekijkt. Wat je al dan niet ziet, zegt veel over hoe je in het leven staat.
God kijkt NIET op ons neer. Hij ziet naar ons om en verheft ons tot goddelijke hoogten, via dit arme Kind, via het kruis. Amen.