12 april 2015
lezingen:
* Hooglied 5:2-8
* Johannes 20:24-31
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Drie weken geleden had de kerkenraad een zgn. kerkenraadsdag rond het thema ‘ontmoeting’. Een dag daarvoor plaatste ik deze foto op Facebook, voor mij een mooi voorbeeld van
De maker Ernst Barlach was een Duitse expressionistisch beeldhouwer en schrijver. Barlachs beeldhouwwerken zijn zeer vereenvoudigd, statisch en compact. Hij maakte diverse herdenkings- en oorlogsmonumenten. De bekendste is de zwevende engel voor de kathedraal in Güstrow. In 1937 kreeg hij een expositieverbod opgelegd door het naziregime. Zijn kunst werd beschouwd als ‘ontaarde kunst’. Meer dan 400 werken zijn als zodanig uit openbare collecties verwijderd. Van een aantal beelden zijn – gelukkig – de mallen bewaard gebleven en kon er dus na de tweede wereldoorlog, Barlach was toen al overleden aan de gevolgen van een hartaanval, opnieuw beelden gegoten worden. Zo kunnen we nog steeds de beelden van Barlach bekijken.
Zoals ik al zei, dit beeld staat voor mij voor ‘ontmoeting’. En dit thema, ook het jaarthema van onze gemeente, stel ik vandaag centraal. Het draait om ontmoeten en om het verlangen iemand te ontmoeten, in Hooglied en in het gedeelte uit het Johannes-evangelie.
We horen niet vaak uit het boek Hooglied. Het boekje vertelt in erotisch getinte poëzie over liefde en verlangen. Je fantasie wordt geprikkeld in weinig verhulde taal. Toen ik ’t even rondvroeg in de preekvoorbereidingsgroep, bleek wel dat de aanwezigen, toen ze iets jonger waren, dit boekje tijdens de kerkdienst gelezen hadden als de preek té lang en té saai was.
Hooglied is wel spannend!
We hoorden uit de mond van het meisje haar levendige herinnering aan haar geliefde. Ze verlangt naar hem, ze verwacht hem! Hij is in dit gedeelte afwezig. De geliefde bestaat in gedenken en verwachten! Dat is: in verleden en toekomst. Nu, in het heden, is hij er niet!
Er wringt ook iets: het meisje had zich al klaar gemaakt voor de nacht. Kleding uitgedaan, voeten gewassen. Ze lijkt wat te talmen, te aarzelen om de deur open te doen als hij aanklopt. Als ze dan wél de deur opent, is hij weg. Pas dán gaat ze actief op zoek, alle conventies achter zich latend, ze zoekt bij de wachters van de muren, ze zoekt overal en nergens.
Het is nacht, en de nacht staat voor de eenzaamheid. In de donkerte van de nacht telt het gemis het zwaarste. Mensen die alleen zijn, of alleen zijn komen te staan, kunnen ons dat vertellen.
De geliefde is weg. Waarom? Het is zo’n onbegrijpelijkheid die ook weer herkenbaar is. Als Hooglied met de taal en beelden van aardse en lichamelijke liefde ons zicht wil geven op de liefde van God, God als de geliefde en de geliefde is dan weg…. Is God dan weg? Is God dan de grote Afwezige? Ervaren we God als de grote Afwezige, in ons leven, in het leven van onze wereld? Een wereld waar we tot over onze oren met vragen zitten, waar met vragen blijven zitten over het waarom. Waarom is God de grote Afwezige? Waarom ervaren we God als de grote Afwezige? En al die andere waarom-vragen die zonder antwoorden blijven.
En toch, ook, het verlangen naar en het verwachten van de geliefde blijft! Als mensen van Pasen blijven we verlangen naar liefde, naar ontmoeting met deze Ene. Het meisje is er ziek van, maar ze geeft niet op!
De ontmoeting tussen Jezus en Thomas verloopt iets anders. Jezus is al eens verschenen aan de leerlingen, maar toen was Thomas er niet bij. Hij is er niet bij, hij is thuis gebleven. Waarom? Dat staat er niet. Dat weten we dus ook niet en zo kunnen we daar alleen maar naar gissen. Van zijn vrienden heeft Thomas gehoord dat Jezus is opgestaan. Thomas kan dit onmogelijk geloven. Hij houdt dit voor zotteklap, kletskoek. Existentiële twijfel. Zijn hele bestaan is in het geding. Het ongeloof van Thomas is echt, van een ziekmakende echtheid.
Is z’n wereld niet ingestort op die beruchte vrijdag? Jezus gestorven als een misdadiger, uit de weg geruimd op een achternamiddag aan het eind van de week. Thomas had voor hem door het vuur willen gaan, hij had mét hem willen sterven, maar als het er op aan komt, vlucht ook hij weg.
Wat moet hij zich geschaamd hebben. Het verdriet over het verlies van z’n vriend verlamt hem, hij komt z’n bed niet meer uit. Hij kan het niet meer, want verdriet vreet energie.
Misschien is Thomas ook wel erg boos, dat dit gebeuren kon, nota bene met medewerking van gelovige en gewetensvolle mensen. En dat God het toelaat.Weer zo’n waarom-vraag.
Goed, we zijn acht dagen verder, de vrienden zijn weer bij elkaar en Thomas is er ook bij.
Jezus komt in hun midden. Hij komt, terwijl er niet op Hem gerekend wordt. Er wordt een bres geslagen in de muur van bescherming, van troost bij elkaar zoeken, en diep van binnen ook niet weten hoe zij verder moeten. De vrienden hebben zich verschanst.
Als gelovige wil je inderdaad ook wel eens weten hoe het zit. Je wilt de zaak op een rij hebben: wat geloof ik nou eigenlijk? Netjes en overzichtelijk. Thomas’ houding getuigt van gezond verstand: zouden wij zo’n verhaal van een opstanding uit de doden zomaar geloven?
Thomas eist tastbaar bewijs.
Het verhaal kent een subtiele draai: Thomas ziet uiteindelijk af van het bewijs! In plaats van de wonden van Christus inderdaad te betasten stamelt hij slechts: “Mijn Heer en mijn God.”
Kennelijk is het toch niet het bewijs, maar de ontmoeting met zijn opgestane Heer die Thomas tot geloof brengt.
“Mijn Heer en mijn God.” Prachtig is dat, dat woordje ‘mijn’. Die plotseling herkende relatie in ontmoeting. En zo ondersteunen beiden, Jezus en Thomas, elkaar in hun hernieuwde relatie, gestoeld op elkaar vinden en ontmoeting.
Twee vormen van ontmoeting. Het meisje uit Hooglied herinnert zich iets moois uit het verleden, en verlangt er nu naar. Ze ontmoet haar geliefde niet.
Thomas’ ontmoeting is er – in eerste instantie – een om orde op zaken te stellen, weten hoe het zit, duidelijkheid. Het wordt een ánder verhaal: een werkelijke ontmoeting van de gelovige Thomas met zijn opgestane Heer, een ontmoeting dat zijn bestaan op z’n kop zet en zijn zekerheden doet wankelen.
Tenminste, dat stel ik mij zo voor. Ik mijmerde met de aanwezigen tijdens het voorbereiden van deze preek over wat we Thomas zouden vragen als hij een grijsaard geworden is. De vraag of hij werkelijk de wonden van Jezus betast heeft, blijft ons wel heel erg bezighouden.
Ik mijmerde daarna nog door en vroeg mij af hoe het met onze eigen ontmoetingen zit, hier in de kerk, in het Lichthuis, elders in Weesp, onderweg, op school, op ons werk, in wat voor omgeving dan ook. Heeft u bijvoorbeeld ‘goedemorgen’ gezegd tegen wie naast u zit in de rij? Het is zo eenvoudig, daarmee kan een ontmoeting beginnen…
Heeft u behoefte aan ontmoeting? Hoe, wat en met wie dan? En waarom? In een echte ontmoeting ben je bereid om elkaar in de ogen te kijken, naar elkaar te luisteren, en elkaar te ondersteunen. Wil je dat?Ben je daartoe bereid? op het gevaar af dat je door een ontmoeting verandert, dat een ander mens wordt, net als Thomas?
Ontmoetingen kunnen je eigen denkwereld op z’n kop zetten! Dat kan verrijkend zijn. Dat kun je ook als een bedreiging zien. Dan kun je inderdaad de ontmoeting maar beter uit de weg gaan, dan kijk je iemand niet aan, dan zeg je niet tegen de betrokkene wat je van haar vindt, maar in plaats daarvan tegen iemand anders. Je houdt je vast aan je eigen gelijk, je eigen vertrouwde wereld. Je doet als Thomas: je blijft in bed liggen, met de dekens stijf over je hoofd getrokken. Dat moet je dan inderdaad maar doen! Jammer is het wel.
De bijbel staat vol met ontmoetingen van mens tot mens, van mensen met God, van ervaringen en verhalen die gedeeld worden, van elkaar diep in de ogen kijken, ontmoetingen waardoor mensen veranderen. Thomas is er zo een, maar ik denk ook aan mijn favoriete verhaal van die wandelaars: de Emmausgangers. Of wat te denken van de ontmoeting van Jakob aan de Jabbok met…. ja met wie eigenlijk? Zeker weten doen we ’t niet, maar de Bijbel vertelt ons wel dat Jakob na deze ontmoeting mank gaat. Deze ontmoeting heeft hem zéér veranderd.
Jakob gaat voor de rest van zijn leven mank. Maria draait zich om, in de tuin, op die Paasmorgen. De Emmausgangers gaan wéér terug naar Jeruzalem. Thomas spreekt een belijdenis uit. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Een echte ontmoeting maakt ons tot een ander mens. Mensen van de opstanding, zijn we, aangeraakt door de liefde van de opgestane Heer. Deze ontmoeting kleurt ons bestaan.
Moge het zo zijn!