19 juni 2022
Preek 19 juni 2022 ds. Robert H. de Vos
We komen het verhaal alleen bij Lukas tegen. Het gaat terug op een oude Egyptische legende die de vereffening van goed en kwaad beschrijft in een leven na de dood waar de rijke het minder goed en de arme het beter krijgt. Dat Lukas het stramien van die legende heeft overgenomen, typeert hem. In heel zijn evangelie ligt het thema van de verhouding tussen arm en rijk hem na aan het hart. En die twee categorieën komen in zijn verhaal terug in een rijke man die naamloos blijft en een arme, genaamd Lazarus. Het gaat om deze twee.
Contrastfiguren zijn het. Lukas doet dat vaak in zijn verhalen: twee personages tegenover elkaar zetten om je als hoorder mee te identificeren. Denk maar aan Maria en Martha, de Farizeeër en de tollenaar, de verloren en de thuisgebleven zoons, de twee rovers aan het kruis naast Jezus. Ze scherpen je perspectief. Daar gaat het ook in dit verhaal om, bij de rijke man en de arme Lazarus. Het verhaal bestaat uit twee scenes. Een op aarde en een aan gene zijde.
In de eerste scene komen we Lazarus tegen op de stoep van de rijke. Lazarus staat voor de geschonden mens die niets heeft. En omdat hij niets heeft, is hij voor de rijke man ook iemand die niets is. Niets van wat de rijke man bezit wordt aan hem besteed. Zelfs wat er aan overvloed de afvalemmer ingaat, blijft buiten zijn bereik. Gemiddeld vijftig kilo voedsel gooit een mens in Nederland per jaar weg, voedsel waarvan niemand profiteert, ook de arme niet. Ik las dat binnenkort hier in Den Haag een restaurant zijn deuren opent dat zijn gerechten voor 90 % samenstelt uit producten die anders waren weggegooid. De rijke man heeft voor dat soort dingen geen oog. Wie er op zijn stoep woont: hij heeft geen idee. Van enig contact is geen enkele sprake. Alleen de honden schenken de arme aandacht. Er gaapt simpelweg een enorme kloof tussen de een en de ander, niet in fysieke afstand – ze zitten immers praktisch op elkaars lip – maar in hun gebrek aan onderlinge verbinding.
Nu is het wel zo en misschien heeft u dat ook gemerkt: in de gelijkenis wordt de rijke man niet veroordeeld om zijn rijkdom. Hij wordt niet neergezet als hebzuchtig of onbarmhartig. Woorden als oordeel, straf, schuld, loon, verdoemd, zonde komen in het verhaal niet voor. Er is alleen die vraag: Waar is je broeder? Waar is de mens die dag in dag uit op je stoep ligt? Heb je oog voor hem of is hij onzichtbaar in de dode hoek van je voortdenderende eendimensionale bestaan? Heb je hem nodig of kun je hem negeren? De rijke man heeft hem niet nodig, althans dat denkt hij. Hij heeft genoeg aan zichzelf en blijft daarin een eenzame ziel. Hij laat het breed hangen, maar wat hij nalaat mag geen naam hebben. En die heeft hij dan ook niet, een naam. En daarmee staat hij tegenover Lazarus die niets heeft om breed te laten hangen, behalve een naam die hem een gezicht en een identiteit geeft. In ieder geval in de ogen van de Eeuwige, die niet nalaat zich uit te spreken ten faveure van wie niet gezien worden. U weet misschien: Lazarus is het enige personage in een gelijkenis in het Nieuwe Testament die een naam krijgt en die naam – El’azar in het Hebreeuws– betekent ‘God helpt’. Met hem is Lazarus verbonden.
Dan komt de tweede scene. We kijken in de Hades, de onderwereld en tegelijkertijd in een plaats die geen naam heeft, alleen met een persoon wordt aangeduid, die van Abraham. De traditie heeft er het ‘paradijs’ van gemaakt als ze in het Requiem zingt: ‘In Paradisum deductant te angeli’ – ‘moge de engelen u begeleiden naar het paradijs… en moge u met Lazarus, eens een pauper, eeuwige rust hebben’. Tussen beide werelden gaapt een diepe kloof.
Niets nieuws, want dat was al zo. Zij is een afspiegeling van de aardse afstand tussen de rijke man en Lazarus. Je herkent er misschien de Middellandse Zee in, als diepe en voor velen onneembare kloof tussen rijkdom en armoede, ook de afgelopen week weer. Of het hek tussen Mexico en de VS. Of de talloze onzichtbare kloven die wij koesteren in ons hoofd en hart en die soms even onoverbrugbaar blijken als de kloof in het verhaal. Soms is er die diepe wrok tegen iemand waarvan je vindt dat die je verraden heeft, of die hooghartige afstand t.o.v. de ander omdat die je niets te bieden heeft op de sociale ladder van het bestaan. Kloven, schotten, muren, ze zijn van alle tijden en plaatsen.
En daardoor heen klinken dan telkens weer die twee vragen: mens waar ben je? En waar is je broeder? En pas nu, in scène twee, ziet de rijke man zijn broeder, gelegen in de schoot van Abraham. Lukas brengt het verhaal als een levensles die de rijke man aan het einde van zijn leven trekt. Rijkdom kan een mens het zicht ontnemen op de ander. Terugkijkend op het grote geheel van zijn bestaan maakt hij de balans op van wat hij heeft gedaan. Hij wordt er niet om veroordeeld. In de gelijkenissen van Jezus wordt zo iemand eerder dom/dwaas of dwaas genoemd: nu pas ziet hij hoe arm hij in feite is geweest door zich van de ander te vervreemden, hoe armzalig zijn bestaan was. Tot hij aan het eind van het liedje met lege handen staat en overgeleverd is aan een kwellende eenzaamheid. Ga niet mijn weg, wil hij tenslotte zijn vijf broers vertellen. Kan Lazarus hen niet waarschuwen? Zij hebben Mozes en de profeten al, antwoordt Abraham. Die wijzen altijd weer terug naar die oervragen die God zelf aan de mens stelt: Waar ben je? En waar is je broeder?
Een mens zal die vragen telkens weer opnieuw voor zichzelf moeten beantwoorden om zo te komen tot een waarachtige en vreugdevolle levensvervulling. Wie de ander vergeet doet zichzelf tekort en wie zichzelf vergeet doet de ander tekort. Misschien is het je laten stellen en zelf beantwoorden van die vraag bij tijd en wijle een hels karwei, om in de terminologie van de cantate te blijven, maar als je het zingend of spelend doet kán er zomaar een stukje paradijs op aarde doorschemeren. Dan beseffen de Lazarussen van deze wereld al in deze wereld wat hun naam betekent: God helpt. En de rijken varen er evenzeer wel bij.