Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

2 juli 2006 “vrouwenpraat”

ds. Alida Groeneveld
Lezingen:

 

Jesaja 3: 25-4:6

 

Marcus 5: 22-43

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Vrouwenpraat vanmorgen of anders gezegd: twee vrouwen staan vandaag centraal in het evangelie naar Marcus. Het dochtertje van Jairus en de vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt. Dood en ongemak. Leven zoals het niet bedoeld is. Kinderen zijn er om te leven, en vrouwen die door bloedarmoede zo slap zijn als een vaatdoek – dat is niet veel waard. Zijn het alledaagse verhalen? Daar kun je over twisten. In ieder geval zijn het herkenbare verhalen voor wie in een vergelijkbare positie is.
Je hoeft maar één keer mee te maken dat in een gezin een kind sterft, en je zult nooit vergeten hoe dat inhakt in het bestaan. Om dan weer op te krabbelen, verder te leven, dat vereist moed, vertrouwen, geduld. Kindersterfte komt in Nederland  – gelukkig – niet veel voor, maar elke keer dát het gebeurt, is er één te veel. In de jaren dat ik samen met mijn man in Zambia woonde, was kindersterfte aan de bittere orde van de dag. Malaria, HIV/Aids, tuberculose, veel kinderen haalden hun 5e verjaardag niet.
Herkenbaarheid: mijn ellende, mijn ongemak, ook dat is het waard om een plaats te krijgen in het evangelie.
“Maar dominee, evangelie is toch goede boodschap? Wat is het goede nieuws van vanmorgen?”

 

Het goede nieuws van vanmorgen zullen we samen moeten ontdekken, tastenderwijze zoeken naar de zeggingskracht van deze verhalen in het hier en nu.
Stuk voor stuk gaan de bijbelse verhalen over storingen. Het gaat níet in de lijn der verwachting, of de natuurlijke gang van zaken. Het zicht op de toekomst is er niet, of op z’n minst vertroebeld. De weg loopt niet ten leven, de weg loopt dood en uiteindelijk gaat de weg door de dood heen. De chaos van de oervloed, de droogte. de hitte, het afzien in de woestijn, de tocht waar maar geen einde aan lijkt te komen, de aantrekkingskracht van andere goden en de vreemde overheersing.
Steeds weer duikt in die verhalen God op, God die het geschreeuw hoort en de ellende ziet, van zijn volk, van mij. God die het waagstuk aangaat om een verbond te sluiten, in Israël, met de hele volkerenwereld. Dit is dan weer zó groot, zo’n grote geschiedenis die overweldigend kan overkomen, dat we blij mogen zijn dat we de verhalen hebben waarin de individuele geschiedenis, en daarmee ons eigen verhaal, een onderdeel vormt van dat grote verhaal van God met mensen.
In de evangeliën treedt Jezus op, beelddrager van God bij uitstek. In het voorafgaande in het Marcus-evangelie is Jezus onder de mensen bekend geworden als degene die de storm bedwingt en die een bezetene geneest. Jezus is heer en meester over de storm, het natuurgeweld, over de demonen en in dit gedeelte van vandaag over de dood.
De twee verhalen over de bloedvloeiende vrouw en het dochtertje van Jairus zijn op een kunstige manier in elkaar vervlochten. Een aantal dingen valt op.
Ik noem twee overeenkomsten:

 

  • – Het getal 12: de vrouw is 12 jaar ziek, het meisje is 12 jaar oud.
  • – Zij worden beiden genezen door aanraking.

 

De verschillen:

 

  • – Het gaat om een volwassen vrouw en een jong meisje, op de grens van volwassen worden, en ook nog eens een dochter van een bekend en vooraanstaand man.
  • – De vrouw bevindt zich buiten, in de menigte; het meisje ligt alleen thuis in bed.
  • – De vrouw heeft een vermogen besteed aan doktoren – en het heeft niets uitgehaald. Voor het meisje is het te laat voor de dokter.
  • – De vrouw kan min of meer met de kwaal leven. Het meisje overlijdt.
  • – De vrouw wendt zich zelf tot Jezus; Jairus doet dit voor zijn dochtertje.
  • – Jezus heeft er aanvankelijk geen weet van in het geval van de vrouw; Jezus handelt in het geval van Jairus’ dochtertje actief.

 

Hoe uitgebreid en compleet we de opsomming ook zouden kunnen maken, de vraag is en blijft wat hier nu evangelie aan is. Wat is het goede nieuws met het oog op Jezus de Christus, God, het koninkrijk van God?
Zowel de vrouw als het meisje zijn door het leven achtergelaten. Dat zijn de storingen in het verhaal. Door haar kwaal, bloedvloeiingen, geldt de vrouw als onrein en maakt zij alles wat zij aanraakt ook onrein, en dat niet even, een week in een maand, maar al 12 jaar lang, non stop! De hoop op leven is bijkans verloren. 12 jaar lang is een wereld van leven en leven geven aan haar voorbijgegaan. Nu komt zij dan – letterlijk – in aanraking met Jezus, de mens die leven geeft. Zij doet iets wat zij niet hóórt te doen: ze raakt Jezus aan zijn kleed aan, van achteren, Hij ziet het niet. Zijn het de kwasten van het gebedskleed dat volwassen joodse mannen onder hun gewone kleding dragen en die herinneren aan de tora van de Eeuwige, de wegwijzer ten leven? Met zekerheid weten we het niet, maar de vrouw raakt het kleed aan en maakt voor zichzelf de herinnering levend aan de woorden van de Eeuwige. Dit zijn de enige woorden die leven geven en die dit ook doen!
De vrouw wordt van uitgestotene weer opgenomen in de familie waartoe zij behoort. Jezus spreekt haar toe: ‘Dochter’. De kracht zit in de woorden die volgen: ‘uw geloof heeft u behouden, ga heen in vrede’. Het geloof, het vertrouwen blijkt de grote genezende kracht te zijn, tegen de wereld van angst en dood.
Het verhaal over de bloedvloeiende vrouw is ingebed in het verhaal over het dochtertje van Jairus. Zo wordt duidelijk dat het gaat over geloof, vertrouwen en wat die aan het leven doen en zijn. Het dochtertje van Jairus, de leider van de synagoge, ligt op haar uiterste (Mc.5,23), ze ligt op sterven. Zo gezegd is het een passieve manier van zeggen. In het Grieks staat het er beslist anders: ‘zij houdt vast tot het uiterste’, zeer actief dus. De moeilijkheid zit in de interpretatie daarvan. Wil het meisje geen volwassen vrouw worden met alles wat daarbij hoort: huwen, baren enzovoort? Wil zij liever kind blijven? De leeftijd van 12 jaar is de grens. Jongens gelden immers op die leeftijd als volwassen en tellen mee in de synagoge.
Het optreden van de vrouw vertraagt de komst van Jezus naar het meisje. Een dokter zou gezegd kunnen hebben dat de vrouw wel even had kunnen wachten, een klacht die al 12 jaar duurt is beslist geen spoedgeval. Het dochtertje van Jairus is dat wel. Jezus is geen dokter, wel de genezer. Het gesprekje met de vrouw maakt duidelijk wat geloof, hoop en liefde te weeg brengen. Ook voor het 12-jarige dochtertje geldt dat alleen vertrouwen redding kan brengen.
Als het naar menselijke maatstaven te laat is, betreedt Jezus met drie van zijn discipelen, Petrus, Jakobus en Johannes, het huis van Jairus. Zij zullen zijn getuigen zijn – zoals zij dat wel vaker zijn. Zij zijn het die in de toekomst de geest van Jezus moeten overdragen in de gemeenten.
‘Talitha koem!’ in het Aramees, meisje sta op! In de eerste gemeenten klonken deze woorden als bemoediging in een situatie van angst, vervolging en dood.

 

Hier klinken de vertrouwenwekkende woorden van de meester. Het ‘Talitha koem’ echoot tot op de dag van vandaag nog na in de namen van opvanghuizen voor kinderen, wereldwijd.
‘Meisje sta op!’ Het meisje wordt door Jezus geroepen tot het leven van de opstanding. Dat is het zinvolle bestaan. Dat is leven in het licht van de opgestane Heer: dat de mens tot haar en zijn recht komt, zinvol kan leven, niet uitgesloten, niet klein gehouden, onrein of geïsoleerd.
Een voorbeeld kan het wellicht verduidelijken. Op het Theologisch Seminarium, mijn andere werkplek, ontmoette ik een vrouw die zich bezighoudt met de relatie tussen godsdienst en handicap, of zoals ze het zelf noemt: mensen met een beperking.

 

  • Mensen met een beperking zijn zondig of schuldig – en daaraan zouden ze de aandoening te danken hebben.
  • Mensen met een beperking zijn zielig – en daarom hebben ze een bloemetje van de kerk nodig, of ze het nu leuk vinden of niet.
  • Mensen met een beperking zijn heilig, omdat ze er zo opgewekt mee leven, omdat je niet aan hen kunt merken dat zij de beperking hebben.

 

Nee, betoogde zij, niet zondig, schuldig, zielig of heilig, niets van dat alles. Mensen met een beperking zijn mens, inclusief hun beperking zijn ze beeld van God. Pas als we dat beseffen, is het isolement opgeheven. Is mijn isolement opgeheven, zei zij. Zoals ik ben, met mijn beperking, heeft mijn leven zin. Zij kan het weten, en zij kan het zelf zo zeggen. Zij zit haar leven lang, nu ruim veertig jaar, door een spierziekte in een rolstoel.
Het dochtertje van Jairus en de bloedvloeiende vrouw. De genezing van de vrouw kunnen we begrijpen. Bij het dochtertje van Jairus schiet zo vaak ons gemoed vol. Nog te vaak, waar ook ter wereld, worden kinderen door hun ouders begraven, in plaats van andersom. En met de wereldwijde AIDS-epidemie komt het steeds vaker voor. De vraag dringt zich op, waarom Jairus wel en ik niet? Is mijn geloof niet groot genoeg? Het Paasverhaal, de opstanding van onze Heer Jezus Christus, stelt dezelfde vraag. Is mijn geloof dan niet groot genoeg?
In deze verhalen, het evangelie van de opstanding, het dochtertje van Jairus, de opwekking van Lazarus, maar ook Elia en de zoon van de weduwe van Sarfath gaat het niet eenvoudigweg om dood-zijn en weer levend-worden – in menselijke termen. Hier, vandaag, laat Jezus weer eens zien dat hij de heerschappij heeft vandaag over de dood. En daarmee neemt hij de dood met zijn huiveringwekkende realiteit uiterst ernstig. De heerschappij betekent dat in de heilstijd er ook een overwinning op de dood plaatsvindt. Net zoals de storm op het woord van Jezus moet gaan liggen, een overwinning is op het natuurgeweld. Waar de bloedvloeiende vrouw en Jairus op aangesproken worden, is op hun geloof. Hun geloof, dat zij vertrouwen, dat zij het voor mogelijk houden dát het kán. Dat is wat anders dan een fatalistische houding: het zal mijn tijd wel duren. Of, laten we koesteren wat we hebben, dan kan er niets gebeuren, dan gaat het niet fout. Dat is waar, maar op termijn is juist deze houding de dood in de pot.
Het kan anders, als we de hoop maar niet verliezen. Ik kan dit verhaal alleen op deze manier lezen. Dat we door Jezus aangeraakt en geroepen worden tot het leven in het licht van de opstanding. Dat deze woorden van Jezus levengevend zijn en voldoende uitzicht bieden om gezamenlijk verder te gaan. Dat is het wonder en de kracht van geloof, hoop en liefde.
Van deze boodschap zijn de gemeenten door de eeuwen heen, wereldwijd,

 

van pool tot pool, getuigen geweest en zijn dat nog. Ik zie het als de opdracht van de gemeente, om deze boodschap – dit goede nieuws – levend te houden en te leven. ‘wij geloven in het wonder en de kracht van geloof, hoop en liefde.’
En ook nog eens in de gezamenlijkheid – dat is ’t tweede. Om deze opdracht vorm te geven hier en nu is het besef nodig dat ‘de gemeente’ niet bestaat,  maar gevormd wordt door de leden, door ons allemaal. In je eentje is de tocht van het geloof uitzichtloos. Aan elkaar vertel je de verhalen van storingen, van vreugde, van grote blijdschap en intens verdriet. Met elkaar houd je de boodschap hoog en levend: wij geloven in het wonder en de kracht van geloof, hoop en liefde.
Amen