Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

17 december 2006 Derde zondag van advent

ds. Stefan Dijkhuizen

Inleiding op de lezingen en deze zondag

Vandaag is het derde Advent. Als we ze hadden gehad, dan waren de kleuren van de tafelkleden en die bij de preekstoel roze geweest. Waarom? Omdat op deze zondag alvast even het Licht van Kerst het ingetogen paars doorschijnt. Even een glimpje van wat er komen gaat. We vieren op dit voor-feest dan ook samen de Maaltijd van de Heer, en we lezen vreugdevolle teksten over de steppe die gaat bloeien uit Jesaja en over de lofzang van Maria in het evangelie. Deze zondag heeft vanwege dit voorfeest een vrolijke naam gekregen, zondag Gaudete, Verheugt u! Straks bij de zegen zullen we daarom op weg gaan met deze blijde woorden die uit de Filipenzenbrief komen. Onze lector is vandaag Annelies Westra.

 

Verkondiging

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

 

Op deze roze-gekleurde zondag horen we het verhaal van twee zwangere vrouwen. Elisabeth, de vrouw van de priester Zacharias; ze was zo lang kinderloos gebleven en nu op hoge leeftijd dan toch nog in verwachting geraakt. En Maria, het uitgehuwelijkte meisje aan ene Jozef uit Nazareth, ze is nog zo jong, ook zij is zwanger van een kind.

 

Een roze wolk? Misschien. Maar van Zacharias weten we dat hij met stomheid geslagen is, en Elisabeth zonderde zich 5 maanden af nadat ze het nieuws had gehoord. Maria op haar beurt was hevig geschrokken van de komst van de engel van de Heer, en ze vroeg hem nog: ‘Hoe zal dat gebeuren?’ Wat zullen de mensen wel niet van haar denken… Nee, het gaat er nogal iets anders aan toe dan wat ik zoal het afgelopen jaar in die eindeloze stapel tijdschriften ‘Ouders van nu’, en ‘Viva Baby’ heb gelezen aan roze wolk-verhalen en romantische zwangerschapsperikelen.

 

Vandaag staan deze twee vrouwen centraal. Het verhaal brengt de twee aanstaande moeders bij elkaar, daar in dat verder niet nader aangeduide dorpje in het bergland van Juda. Er zijn denk ik geen andere plekken in de Bijbel waar zo’n bijzondere ontmoeting tussen twee vrouwen plaatsvindt. Alleen in het boekje Ruth misschien, maar hier gaat het dan ook nog eens om twee vrouwen, verre familie van elkaar, die beiden een kind in hun buik dragen. Het is weer zo’n mooi voorbeeld van hoe de evangelist Lucas met grote zorg mannen en vrouwen laat delen in het verhaal van het Goede Nieuws, want ook op andere plaatsen in zijn evangelie zien we de consequente afwisseling van wonderen aan zowel vrouwen als mannen.

 

Het verhaal brengt ook de twee kinderen samen, waarvan we voor hun geboorte de namen al weten, Johannes en Jezus. We horen dat het kind in Elisabeth’s buik, Johannes zal hij heten, opspringt wanneer Maria het huis binnenkomt. Ze is dan in haar zesde maand, zo lezen we, en dat is ook de tijd wanneer je het kindje voor het eerst echt voelt schoppen en bewegen.

 

Maar hier doet het opspringen ook denken aan aartsmoeder Rebekka. Ook zij voelde haar kinderen opspringen in haar schoot, ‘ze botsten hard tegen elkaar aan’, zo vertaalt de NBV. Want zal ook niet hier ‘de oudste de jongste dienen’? Is Johannes niet, ondanks dat hij ouder is en voor-loper, weg-bereider, straks toch vooral volgeling? Later zal hij zeggen: ‘Ik doop jullie met water, maar er komt iemand die meer vermag dan ik; ik ben zelfs niet goed genoeg om de riem van zijn sandalen los te maken. Hij zal jullie dopen met de heilige Geest en met vuur.’

 

Wat er dan volgt in deze ontmoeting tussen Maria en Elisabeth, is eigenlijk een aaneenschakeling van zegen en lofprijzing. Elisabeth prijst Maria, en noemt haar ‘de meest gezegende van alle vrouwen’. Zij herkent in deze Maria, dat meisje, de moeder van de Heer. ‘Wie ben ik dat de moeder van mijn Heer naar mij toe komt?’ In één zinnetje brengt zij zo marialogie, waar wij protestanten denk ik heel vaak niet zoveel van begrijpen, en christologie samen. ‘Jij bent de moeder van de Heer. Wat een genade dat ik dat mag zien!’ Vervuld van de Heilige Geest en met een kind dat opspringt in haar buik belijdt Elisabeth, als eerste en als vrouw, hier haar diepe geloof, nog voordat Jezus ook maar geboren is.

 

En vervolgens horen we Maria op haar beurt ook woorden van lofprijzing zingen. Er staat ‘zeggen’ in de Griekse grondtekst, maar ze zal vast en zeker luid gezongen hebben. Magnificat! Zoals Elisabeth Maria prees, zo prijst Maria God zelf. ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer’, het loflied van Maria dat nu nog steeds, al honderden jaren lang, dag in dag uit meerdere keren gezongen wordt in de verschillende kloosterkerken. Een lied dat doet denken aan de lofzang van Hanna uit het Oude Testament, die toen zij haar zoon Samuël ontvangen had, haar vreugde uitzong voor haar Heer.

 

Het loflied van Maria staat ook vol met verwijzingen naar de Psalmen, wel dertien keer. Een lied, dat eindigt met de belofte van barmhartigheid die God ooit deed aan Abraham. In die lijn moet je dit lied dan ook zien; niet alleen om dat kindeke dat komen zal, hoe mooi het beeld ook is, maar voor een meisje als Maria in die dagen eigenlijk heel onwenselijk. Een danklied voor de trouw van God aan zijn volk, dat nu echt de tijd vervuld is, dat nu echt alles omgedraaid wordt: tronen van heersers zullen omvallen en geringen zullen opstaan, hongerigen zullen eten en rijken blijven met lege handen staan.

 

Elisabeth, en in het bijzonder Maria, worden zo tot mensen die er-kennen en her-kennen waar het God om gaat. Die zien hoe Gods macht werkzaam is. ‘In weerloze overmacht’, zoals Berkhof dat zo mooi verwoordde in zijn dogmatiek. Niks statisch of hermetisch afgesloten, maar een God die bewogen is en blijft om zijn volk, om zijn mensen, vrouwen en mannen. Die de hele geschiedenis door, waar de mensen zo’n potje van maken, toch trouw blijft en zich laat leiden door barmhartigheid.

 

De vraag die deze twee vrouwen vandaag aan ons stellen is dan ook of wij met hen in staat zijn die barmhartigheid te herkennen. Om werkelijk te leven vanuit de wonderdaden van God in ons eigen bestaan. Ook vandaag wordt opnieuw gevraagd om te willen zien. Om te willen voor-uit-zien, op de Heer die komt.

 

In onze levenstocht na de Exodus, na de Uittocht, na het Pasen van het lege graf, zijn wij op weg door de woestijn. Niet alsof het leven hier alleen maar hitte en droogte kent, verre van dat, maar omdat we geroepen zijn om als bevrijde mensen op weg te gaan. Om het oude vertrouwde los te laten, en je niet te laten binden door waanbeelden van slavernij, onrecht en wanhoop. Om te leven met een visioen, met een vooruitzicht in plaats van verroeste herinneringen.

 

En tijdens die tocht zal het daar dus om gaan; om te kunnen en willen zien, net als Elisabeth en Maria. Dat dit niet altijd even gemakkelijk is, weten we allemaal.

 

Daarom vieren we ook vandaag de Maaltijd van onze Heer. Gedenken we Hem die zich gaf voor deze wereld en zo liet zien wat Gods barmhartigheid betekent, in die weerloze overmacht. Worden we één met Hem door te delen in brood en wijn. En tegen die achtergrond klinken dan de woorden van de profeet Jesaja die we vanmorgen hoorden:

 

‘De woestijn zal zich verheugen, de dorre vlakte vrolijk zijn, de wildernis zal jubelen en bloeien, als een lelie welig bloeien, jubelen en juichen van vreugde. Geef kracht aan trillende handen, maak knikkende knieën sterk.

Zeg tegen het moedeloze volk: ‘Wees sterk en vrees niet!’

 

Als het manna dat steeds weer genoeg is voor één dag, maar dat is dan ook echt genade, voeden we ons straks met de gedachtenis aan Hem. Geen brood om te eten, maar om te weten en te zien. Omdat het niet om een verre hemel gaat of om een eeuwigheid die toch buiten ons bereik ligt, maar om het leven hier en nu, om deze wereld.

 

Laat daar onze stem in meeklinken. ‘Mijn ziel prijst en looft de Heer, mijn hart juicht om God, mijn redder: Hij heeft oog gehad voor mij.’ Amen.