Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

15 oktober 2006 – 4e zondag van de herfst

ds. Alida Groeneveld

lezingen:

 

Genesis 22: 1-19

 

Marcus 10: 1-16

 

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
In de najaarsserie over de aartsvaders en aartsmoeders horen we vandaag het verhaal van Izaak. Ging het drie weken geleden over de roeping van Abraham, en zijn vertrek uit zijn vaderland, uit zijn vaderhuis, weg van zijn familie, op weg naar het land van belofte, met de kleine opmerking dat zijn vrouw Sara geen kindje had, nu is het kind er en gaat Abraham samen met Izaak de weg naar de berg Moria. Wat is er in de tussentijd gebeurd? Een korte terugblik.
God heeft Abram een grote familie beloofd, maar zijn vrouw Sarai is al oud. Daarom besluiten Abram en Sarai dat de slavin van Sarai, Hagar, de moeder van de familie moet worden. Hagar krijgt een zoon: Ismael. Maar het plannetje  – Hagar als moeder van de grote familie  – loopt mis: Sarai en Hagar krijgen ruzie.

 

Hagar vlucht de woestijn in, samen met haar zoon. Daar in de woestijn wordt zij gezien door God.
Gods belofte van een grote familie lijkt nu helemaal spaak te lopen. Als er op een dag drie mannen bij Abraham op bezoek komen en ook nog vertellen dat volgend jaar Sara een zoon zal hebben, moet Sara hard lachen. Dat kan toch niet? Zij op haar leeftijd nog een kind krijgen, deze mannen hebben er helemaal geen verstand van. Een jaar later blijkt dat voor God niets onmogelijk is, Sara krijgt een zoon, Izaak. Nu kan zij voluit lachen.
Maar het lachen vergaat je bij het horen van het verhaal van vanmorgen. Izaak, ‘hij lacht’ betekent zijn naam, nou … nu even niet.
In de verhalen waarin Izaak voorkomt, valt op dat hij meestal een passieve rol heeft. Er wordt met hem gedaan, hij treedt niet zelf handelend op. Dat is vandaag zo, en – dat verklap ik alvast – ook volgende week. In de joodse traditie, zo las ik recent, is de rol van Izaak actiever geworden. Daar kiest Izaak er zelf voor zich te laten offeren, ter wille van zijn geloof in God. Zijn nageslacht zal dan ook voor eeuwig een beroep kunnen doen op deze bereidwilligheid van Izaak.
Je zou er lang over kunnen denken en praten hoe Izaak uit deze geschiedenis te voorschijn komt. Voor de kinderen heb ik mij geconcentreerd op het benoemen van de band die Izaak met God krijgt, heeft en voortzet. Ook las ik een heel ander verhaal geïnspireerd op deze geschiedenis, waarin Izaak ontzettend boos wordt op zijn vader Abraham na alles wat er gebeurd is, en zijn vader belaagt met stenen. Elie Wiesel noemt Izaak de eerste overlevende, de eerste overlevende van de holocaust, van het brandoffer. Overlevenden van een ramp zoals de holocaust, zijn voor het leven getekend. Menselijkerwijs gesproken zal dit met Izaak ook het geval zijn, – dat kan niet anders –  alleen kunnen we daarover slechts speculeren.
Abraham is het die door God wordt beproefd. Als hoorder krijgen we direct het kader te horen. Dat is de vraag: doorstaat Abraham deze test? Wat is het doel van deze test? Beproevingen in het hele Oude Testament door zijn bedoeld om er met huid en haar iets van te leren. Het zijn diep ingrijpende gebeurtenissen in de geschiedenis.
Abraham hoort alleen het bevel: Abraham ga! En dat klinkt hem bekend in de oren. Met exact dezelfde woorden heeft God hem uit het vaderhuis, naar het land van belofte geroepen. Nu klinkt het weer: Abraham ga, ga opnieuw, en offer je zoon.
Maar….. dit is toch een heel ander verhaal?? Breken met je land, je familie, dat is niet voor iedereen eenvoudig, maar toch nog wel te doen?? Maar, het breken met je zoon, je toekomst, hem offeren zelfs? Dat kan toch niet van je gevraagd worden? De zoon die zo lang verwacht is??!
Waarom protesteert Abraham niet? Waarom houdt hij geen vurig pleidooi bij God zoals hij wel doet voor Sodom en Gomorra? Abraham ben je gek geworden? Abraham, is jouw zwijgende gang een blijk van zo een groot Godsvertrouwen waaraan wij niet kunnen tippen? Of, Abraham, doe je net als de volken om je heen waar het offeren van kinderen heel gewoon is?
Ik zou God ook nog wel een vraag willen stellen? Moet dat nou? Moet dat nu zo?
Waarom is dat nou nodig, dat op de proef stellen van Abraham, van mensen? Kent u Abraham nog niet goed genoeg? Hij heeft toch al zijn schepen achter zich verbrand? Is het geloof in een zoon, geboren uit een oude vrouw, niet voldoende?
Abraham, neem je zoon, je enige, die je liefhebt. Ja, maar Abraham heeft twee zonen: Ismael en Izaak. Izaak is de zoon van de belofte, en daarmee uniek. Aan hem hangt het hele nakomelingschap en de belofte van de zegen. Alles waarvoor God Abraham geroepen heeft, zijn belofte, zijn verbond, concentreert zich in deze zoon.
Abraham gaat, zonder ook maar één vraag te stellen. Op weg naar de berg Moria, de berg van het zien, van de providentia, de voorzienigheid van God. Heeft Abraham zo’n geloofsprofiel waaraan wij ons kunnen spiegelen en meten? Gaan zonder te weten, zonder te vragen, in goed vertrouwen? Als kritische mensen van de 21e eeuw vrees ik dat deze houding ons nu niet bepaald op het lijf geschreven is.
Abraham treft zijn voorbereidingen en gaat op weg. Op de 3e dag ziet hij de plaats van verre al liggen, draagt hij zijn knechten op op hen te wachten,  en vervolgt hij samen met Izaak zijn gang. De 3e dag – bijbelse spraakgebruik voor het beslissende moment, de wending in het verhaal, waarbij altijd de hemel in het geding is.
Zo lopen zij samen, zwijgend, ieder met zijn eigen gedachten. Izaak draagt het hout, zijn lot zeggen sommige commentatoren. Abraham de daad: het mes en het vuur. Dan stelt Izaak de enige vraag die in deze geschiedenis gesteld wordt:

 

we hebben vuur, hout,  -het mes noemt Izaak niet – maar waar is het lam voor het offer? ‘God zal zichzelf van het offerlam voorzien,’ zegt Abraham. Is dit uitstel van het antwoord? Is dit het definitieve antwoord en spreekt hieruit wederom het vertrouwen van Abraham in God?
Het verhaal gaat stap voor stap verder – en dan, op het scherpst van de snede vindt de ingreep vanuit de hemel plaats. God wordt hier dan aangeduid met zijn openbaringsnaam: ‘ik ben die ik ben’ – anders, De Andere dan al die andere goden. Abraham, Abraham, tot 2x toe klinkt zijn naam. Je mag je zoon absoluut niets doen.
De uitkomst van de beproeving: Gód zal zien. Abraham heeft als Godvrezende tot het einde toe vertrouwd op wat God ziet, op wat de Eeuwige God als toekomst voor hem en zijn nageslacht voor ogen heeft. Abraham heeft zijn zoon, zijn toekomst, afgestaan aan wat God ziet. Niet wat Abraham ziet en even bedisselt, maar wat de Eeuwige ziet, dat is doorslaggevend.
In de traditie van de paasnacht waarin met een keur aan verhalen verteld wordt over licht en donker, over nieuw leven door het water van de dood heen, over uitzichtloosheid en nieuw perspectief, heeft dit verhaal over Abraham en Izaak ook een plaats. Abraham heeft al zijn verleden moeten loslaten, vertrouwend op het woord van God. Abraham is nu gevraagd zijn toekomst, zijn zoon, los te laten in vertrouwen op God, en die zijn zoon toe te vertrouwen aan God.

 

De zoon, met de naam van Abrahams ongeloof: hij lacht, een lachertje.
Abraham redt het niet alleen, met zijn eigen menselijke oplossing voor het vervullen van Gods belofte: een groot volk Maar deze geschiedenis zegt ons ook dit: God speelt niet met ons, als waren wij marionettenpoppen, speelballen in de handen van God.
Met dit in mijn hoofd begrijp ik ook wel goed hoe het kan dat in de joodse lezing Izaak meer accent krijgt. Izaak die daarin afgeschilderd wordt als iemand die bereid is zichzelf te offeren, dat is toch wat anders dan een willoos slachtoffer.

 

Maar eenvoudig na te volgen is dit beeld nu ook weer niet.
Je kunt ook met dit verhaal je spiegelen aan het geloof en het vertrouwen van Abraham, maar de bereidheid om tot het uiterste te gaan, om je eigen zoon te offeren, is die nu altijd zo bewonderenswaardig?
Ik zie nog een derde uitwerking, namelijk dat God vertrouwen van ons vraagt en tegelijkertijd ons vertrouwen in God ook niet te grabbel gooit. Vertrouwen dat we zèlf onze weg gaan, niet met de meute mee, niet levend naar de waan van de dag, maar proberen te luisteren naar Gods stem, tastenderwijs, met vallen en opstaan, ten prooi soms aan een grote godverlatenheid, op weg naar een beloftevolle toekomst. Daarin gaan, met alle vragen en onzekerheden, Abraham en Izaak ons vandaag voor.

In de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, amen.