Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

5 november 2006

ds. Stefan Dijkhuizen

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

ik weet niet of er ooit een uitzending van GTST is begonnen met een dominee. Je kunt je terecht afvragen of we hier in de kerk ook niet iets meer te vertellen hebben dan een verhaaltje over nu weer goede en dan weer slechte tijden. Maar als je zo bezig bent met de verhalen rondom de aartsmoeders en vaders, en je opnieuw geconfronteerd wordt met bedrog en ruziemakerij, kun je je ook afvragen of we niet echt met een soap te maken hebben.

 

Maar is dat dan wat we horen als we ons ‘onder het Woord begeven?’ Als  verhalen vooral over allerlei familiekwesties gaan en nauwelijks over God lijken te spreken? Wat leer je daar in hemelsnaam van? Want daar komen wij immers voor in de kerk. Onderzoek laat trouwens zien dat met name jongeren niet zozeer iets willen leren, maar vooral iets willen ervaren in een kerkdienst. En misschien opent zo’n verhaal als dat van vanmorgen nog wel eerder de mogelijkheid om iets te ervaren. Maar dat is een heel andere discussie waar het later wel eens over zou kunnen gaan.

 

Terug naar onze soap, onze story, die na het afpikken van het eerstegeboorterecht van vorige week, een nieuw en een met Telegraaf-achtige trekken minstens zo sappig vervolg krijgt. En ook hier is het weer, net als collega Pruiksma vorige week opmerkte, maar zeer de vraag wat je er mee moet.

 

Jakob, die na de goedkope ruilactie met een bordje rode soep, deze Jakob volgt hier braaf de bevelen van zijn moeder Rebekka op, en beduvelt zo zijn oude en bijna blinde vader. We wisten toch al dat niet oudste broer Esau de eerste zou worden, maar hij, de jongste zoon Jakob? Dat niet Esau, maar Jakob de stamvader zal zijn? Want Rebekka had dat al gehoord tijdens haar zwangerschap, toen die twee in haar buik tekeer gingen alsof de strijd daar al begonnen was. Was het niet God zelf die het tegen haar gezegd had? Is dit haastige, maar pijnlijk doeltreffend plannetje dan nodig, en sterker nog, wat betekent het nu dat dit soort verhalen in de Bijbel staan, die in de eerste plaats mensenverhalen lijken te zijn, waarin God niet of nauwelijks voorkomt, of op een onacceptabele manier bijgesleept wordt?

 

Het is een merkwaardige familie, die familie van Isaak. Zeven keer is er sprake van een gesprek tussen twee van de familieleden in dit verhaal van bedrog, maar nooit zijn ze eens allemaal bij elkaar. Ze leven maar wat langs ekaar heen, en de één gebruikt de ander. De aan de kant gezette predikant Drewermann heeft in die zin wel gelijk als hij dit verhaal als een spiegel ziet voor de vele verscheurde en versplinterde gezinnen die er ook in onze tijd zijn. Een gezin waarin net zoals vaak nu honderden kilometers afgelegd moeten voordat familie-tegenstellingen overbrugd kunnen worden.

 

Waar het allemaal om draait in deze episode, is de zegen van vader Isaak. De zegen waarmee hij het verbond dat God ooit aanging met zijn vader Abraham doorgeeft aan zijn eigen zoon. De zegen waarin steeds verder gestalte moet krijgen wat God beloofde aan zijn vader, een nageslacht, een volk, een land waar het goed is om te wonen.

 

En ondanks het feit dat Esau tot verdriet van zijn ouders getrouwd is met een vrouw uit het land van Kanaan, wil Isaak toch hem de zegen meegeven. Maar doet hij dat misschien niet al te veel uit gewoonte? Uit wat zijn zintuigen hem ingeven, want Esau ruikt naar het veld dat hem Isaak ook zo dierbaar is. Esau kan goed jagen en weet hoe je een lekker wildgebraad klaar kan maken. Met andere woorden, Isaak, die toch ook zal weten wat God tegen Rebekka heeft gezegd toen die twee in haar buik zo druk bezig waren, Isaak volgt hier zijn eigen weg en kiest voor Esau, voor de zoon in wie hij zichzelf het meeste ziet terugkomen. De man van het veld, van de jacht.

 

Rebekka heeft alles gehoord, en zoals Isaak Esau instrueert, zo roept zij Jakob bij zich en laat hem dit doordachte maar doortrapte plan uitvoeren. Eigenlijk is zij het die hier, op het beslissende moment, alle touwtjes in handen heeft. En Isaak laat zich dan ook beduvelen door zijn zintuigen, en ze komen allemaal aan bod, allevijf zetten ze hem, weliswaar na twijfel, op het verkeerde spoor. Want gladjanus Jakob, zowel om aan te raken als om aan te horen, weet zelfs het gesproken woord dat Abraham en ook Rebekka ooit wel goed hadden verstaan, bij zijn vader met een leugen te misbruiken.

 

Maar wat is nu de winst van dit verhaal? Zijn er niet alleen maar verliezers als we gaan spelen met Gods zegen? Isaak immers is oud en gaat voor zijn eigen gevoel binnenkort sterven, al is het trouwens frapant dat dit pas gebeurt in hoofdstuk 35, als Esau en Jakob weer verzoend zijn. Maar zijn leven is geweest, voorbij, de tussenpersoon verdwijnt van het toneel. Esau blijft in woede en haat achter en zijn laatste woorden zijn woorden van moord en doodslag. Jakob moet vluchten, weliswaar gezegend, dat wel, maar je kunt je afvragen wat het hem oplevert. En Rebekka tenslotte, hoe is het voor haar? Als de hele familie uit elkaar valt, en je alleen achterblijft, met een zoon die zinspeelt op de dood van zijn broer, haar geliefde kind?

 

Is dit wat God wilde? Was het nu echt nodig om God een handje te helpen? God lijkt ook zo enorm afwezig in dit verhaal. De enige keren dat Hij genoemd wordt is het door Rebekka en Jakob en gebeurt dat in een setting van bedrog en misleiding. ‘Hoe heb je zo snel iets kunnen vinden, mijn zoon!’ zei Isaak. En Jakob antwoordde: ‘Doordat de HEER, uw God, alles zo gunstig voor me liet verlopen.’ Ja ja, moet je God er nu zo bij halen?!

 

Jakob krijgt dan wel die felbegeerde zegen, maar naast al het leed dat er mee berokkend wordt, is het ook nog eens Esau’s zegen die hij krijgt. Een zegen die helemaal is toegesneden op zijn broer en niet op hem. Want Isaak zegent het sluwe tentenjongetje met woorden over de geur van het veld en het vette en vruchtbare van de aarde. Nee, Jakob zal het vooral alleen moeten doen, het is in de eerste plaats God zelf waar hij mee in het reine moet zien te komen. Dat blijkt ook wel uit de verhalen die volgen, als de bedrieger zelf wordt bedrogen en als hij straks voor een oversteek komt te staan die hij niet ongehavend zal kunnen maken.

 

Gods zegen, zijn weg met mensen zoals Jakob, is blijkbaar een andere dan het zomaar doorgeven van een testament, van een grote erfenis. Dat mogen we leren van dit verhaal, dat over gewone, ja, gewone mensen gaat. Maar soms kun je misschien wel meer leren en ervaren in verhalen die laten zien hoe het niet moet.

 

Eén van de vragen die vorige week werd opgeroepen was of God nu zo met Jakob verder wil, of Hij nu op deze manier geschiedenis wil maken met zijn uitverkoren volk. Het antwoord is toch ja. Niet omdat Rebekka en Jakob hier een goede zet hebben gedaan, maar wel omdat bovenalles uit de Schrift op klinkt dat God ons als gezegende mensen wil. In die zin is de zegen ook eenmalig en onvervangbaar, net als de doop zodadelijk, maar dan niet om anderen buiten te sluiten, maar om een opdracht te ontvangen. Om eersteling juist voor anderen te kunnen zijn. Om als gezegende tot zegen voor de mensen om je heen te kunnen worden.

Als er iets is wat er uit dit verhaal van goede en slechte tijden de eeuwen door klinkt, is het die roeping om tot zegen, om tot iets goeds te zijn. In diezelfde roeping bedienen we straks dan ook de doop aan Thijmen, Andrea en Nikki. Als teken dat je als Gods kind de zegen meekrijgt, hoe dan ook, en dat het leven niet om belangrijke mensen draait, niet om bezit of om wie de eerste is, of wie de waarheid in pacht denkt te hebben. Nee, het leven onder Gods zegen draait om heel iets anders, niet iets gemakkelijkers, juist niet, maar wel, voor ons allemaal, om uitverkoren anderen tot zegen te zijn. Geborgen in zijn hand die ons tot zegen is, vandaag en alle dagen. Amen.