21 juni 2015
Lezing uit de geschriften: Job 30:21-24
Lezing uit het Psalter: Psalm 107:1932
Evangelielezing: Markus 4:35-41
Landrotten als zij zijn raken de bewoners van Kanaän hevig in paniek als er een storm opsteekt. Mensen worden dan zelfs als offer overboord gegooid in de hoop dat de anderen het er levend van af zullen brengen. Onzekerheid troef, ook onder de discipelen, die elk vertrouwen op een goede afloop hebben verloren, kwijt zijn. Het is een wonder dat we grote mond klein hartje Petrus niet boven alles uit horen. Je voelt je immers zo machteloos, je staat met lege handen, als het stormt in je leven. Alle vertrouwde zekerheden zijn zomaar opeens weggevallen, hebben plaats moeten maken voor angst en zorgen. Hoe moet je verder, als het alleen maar duister en onzeker om je heen is en het water je tot de lippen staat? Hoe overleef je?
Helemaal op jezelf teruggeworpen ben je totaal verlamd geraakt door de benarde situatie. De angst, die je in zijn greep heeft, verlamt je totaal: er komt niets uit je handen. Angst is een slechte raadgever. Teveel toegeven aan die angstgevoelens kan je dus fataal worden. Maar ben je überhaupt wel in staat om beslissingen te nemen? Menige scheepsbemanning nam de verkeerde beslissing en ging ten onder. Zwemmen, het hoofd boven water houden, konden ze ook niet. Wat kan je eigenlijk nog WEL in een benarde situatie? Het enige dat je rest is vertwijfeld om hulp roepen. Maar wie hoort je te midden van al dat stormgeraas?
Diepe eenzaamheid en God. Zit daar geen verband tussen? Als we het allemaal niet meer weten, komt God opeens om de hoek kijken. Waren we op andere momenten zo intens met Hem bezig of redden we toen onszelf wel, hadden we God toen niet nodig? Angst en nood leren vaak pas bidden; alsof God alleen maar een reddende engel is en meer niet. Is dat niet wat weinig? Wat voor Godsbeeld hebben we eigenlijk? Hoeveel ruimte is er God in ons dagelijks leven? De secularisatie zit vooral in onszelf. Ook op dat punt is God totaal van ons afhankelijk. Wie is er nu eenzamer: wij of God?
Drenkeling Job ervaart het leven en ook God alleen maar als wreed en dreigend. ‘U heeft zich tegen mij gekeerd.’ Dan zeg je nogal wat over God! Het zit mij zo tegen, ik kan er niet meer tegenop. Het is mij allemaal teveel geworden. Een schreeuw uit de diepte, een roep om hulp van iemand die geen kant meer op kan, zich niet meer dan een speelbal van de wrede elementen voelt.
Opperste eenzaamheid. Alles is je ontvallen. Het leven is alleen maar wreed en onzeker geworden. Het lacht je niet langer meer toe. Het leven is één wrede grijns geworden. Een ondraaglijk zwaar lot is je deel, als alles op zijn grondvesten staat te trillen, je wreed door elkaar wordt geschud en je niet weet waar je het zoeken moet.
Schokkend, al die onzekerheid wanneer alles je uit handen is geslagen. God kan dan heel ver weg zijn. Hij lijkt wel te slapen in plaats van je een helpende hand te reiken nu je Hem juist zo nodig hebt. God is onzichtbaar voor je geworden, Hij lijkt ver weg te zijn, terwijl Hij zo dichtbij is, Hij klaarstaat om ons te helpen. Maar dat zien zelfs de discipelen niet, dat de Heer naast hen staat, er ook dan voor hen is. Zij zien alleen maar leeuwen en beren, dreigend geweld. Over blikvernauwing gesproken, allemaal een gevolg van die verlammende angst die je hele bestaan beheerst.
Hoe verschillend je tegen de werkelijkheid kan aankijken, hoe verschillend men kan reageren, terwijl men zich in dezelfde situatie bevindt, blijkt wel uit het contrast tussen de onrust onder de discipelen en die merkwaardige rust van Jezus, die ook te midden van gevaren de rust zelve blijft. Zijn tegenstanders konden Hem ook al niet uit balans brengen. Zelfs Pilatus niet. Wat is dit voor onverstoorbare Stoïcijn? Vanwaar toch die rust, zoveel kalmte? Een kwestie van vertrouwen, ondanks alles, in plaats van paniek. Waar vertrouwen wegvalt, valt alles weg, is elke hoop verdwenen, regeren alleen nog maar wanhoop en paniek. Wat sta je dan onzeker op je benen! Dan beukt de storm alleen maar op je in, in plaats van dat je gefascineerd naar het schouwspel van wind en golven kan kijken. Compleet uit balans tegenover een weldadige rust. Wat zit een mens toch vol tegenstellingen. Wat lijkt een mens toch weinig op God. Bijna goddelijk gemaakt, maar net niet: net mislukt als godheid.
Intussen klinkt een vertwijfelde roep om hulp boven de storm uit. Job daagt God zelfs uit. ‘Keert men zich tegen een mens in nood, wanneer hij – de ondergang nabij- om hulp roept?’ Waar is je fatsoen gebleven, God? Voelt U zich niet langer verantwoordelijk voor Uw wereld en vooral voor mij? Net als Abram daagt Job God voor de vierschaar, spreekt Hij God aan op Zijn taak, mensen helpen, Zijn verantwoordelijkheden. Iemand in nood in de steek laten, dat kan je toch niet maken? Dat is toch goddeloos, helemaal los van God en gebod? Maar hoeveel mensen in nood worden er in de wereld niet in de steek gelaten? Hoeveel mensen in nood drijven hulpeloos rond, lopen vertwijfeld te midden van de puinhopen van hun leven? Is dat alleen maar de schuld van God, een machteloze God, een onrechtvaardige God?
‘Heer, kan het u niet schelen dat wij vergaan?’ Luistert God wel naar ons? Of roepen we tevergeefs? De discipelen zijn boos op God, teleurgesteld in God, net als vele, vele anderen. Terecht of ten onrechte? Waar is Gods gerechtigheid, als Hij mij niet helpt? Maar is dat wel een goede vraagstelling?
God doet Zijn Naam van redder, verlosser geen geweld aan. Zo komen mensen weer tot bedaren, heerlijk in de luwte te liggen, weg uit de gevarenzone.
‘Ze schreeuwden in hun angst tot de Heer’ over wind en golven en werden door God gered. ‘Hij leidde hen weg uit vele gevaren.’ De Exodus is geen incident, geen toeval, geen eenmalig gebeuren. Die uittocht uit de diepte en de vertwijfeling is juist typerend voor hoe God ons helpt en voor ons zorgt. Zomaar, onverwacht, een totale ommekeer van de situatie. Angst valt zomaar opeens van je af, omdat God naast je staat, met je is. Wij genezen dankzij Zijn Woord, troost, betrokkenheid en vertrouwen. Troost en vertrouwen, precies wat we nodig hebben. Zonder Gods vertrouwen geen zelfvertrouwen. Houd je dat vertrouwen niet vast, dan ga je aan paniek ten onder. Alleen hoop en vertrouwen dragen ons naar de overkant. Pas dankzij hoop en vertrouwen voelen we weer grond onder de voeten; eindelijk land in zicht. Angst en wanhoop daarentegen slopen een mens. Troost en vertrouwen zijn onze redding, geven je steun, houden je overeind. Eindelijk raak je weer in balans na al die onzekerheid; God zij dank.
Als alle ellende achter de rug is, vooral niet vergeten God te loven, al horen we daar bij Job en de discipelen niets over. Die oproep om God te loven in de Psalm is dus blijkbaar hard nodig. Zo hardleers zijn we. Zonder die aansporing vergeten we blijkbaar om God te bedanken, net als die negen anderen. Maar kan een mens een goed leven leiden zonder dankbaar te zijn? Dankbaarheid als de dragende grond van je bestaan geeft je zo’n weldadig gevoel, stelt je in de ruimte, geeft je een andere kijk op de dingen. Dankbaarheid, tevredenheid voegt een extra dimensie toe aan je leven. Dat alles mag je niet mislopen. Dat alles krijgt alleen dankzij God een plaats in ons leven, want is er zonder God wel plaats en ruimte voor dankbaarheid? Leert alleen een crisis ons tevredenheid? Hebben we wel door wat het geloof allemaal toevoegt aan ons leven of leren we dat alles pas na redding te hebben ervaren, dus via een omweg?
‘Wie is Hij toch, dat zelfs de wind en de golven Hem gehoorzamen?’ God blijft een raadsel voor ons, een ondoorgrondelijk mysterie. Dankbaar loven wij Hem, die ons draagt en redt, dag aan dag, om de rijkdom van het geloof te ervaren. Amen.