Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

22 april 2007

ds. Wim Lamfers

Dienst 22 april 2007:

Wij lezen uit het Psalter: Psalm 104:1 t.e.m. 9 en vs. 31 t.e.m. 35 en uit Psalm 19:1 t.e.m. 11a.

Elke lente opnieuw raakt het ons diep, als wij het jonge leven verwonderd en dankbaar zien. De sneeuwklokjes en de tulpen in de tuin, de bloesem aan de bomen en de lammetjes in de wei, dat alles geeft ons na de winter weer nieuw elan, vervult ons hart met vreugde. Zo is het aardse leven goed, als Gods goedheid ons onder een weidse hemel van alle kanten begroet. Dat goede gevoel, dat dan over je komt, stemt je dankbaar, dankbaar jegens God, de gever van dit alles. Daarom kunnen wij God en de natuur niet van elkaar scheiden. Die twee horen voor ons gevoel bij elkaar. Tussen die twee, dankzij die twee zien wij zin en samenhang. Daarom zingen wij telkens weer de Heer vol vreugde een nieuw gezang.
Als wij de natuur dankbaar in ogenschouw nemen, wellen al gauw woorden van verwondering in ons op. Dan klinkt ons vanzelf muziek in de oren, omdat dit alles ons zo diep raakt. Natuurschoon roept het nodige bij ons op, ervaren wij, net als veel dichters, als een substantiële verrijking van ons leven, als een onmisbare extra dimensie. Zoveel schoonheid roept ook in ONS leven een danklied op om uiting te geven aan onze dankbaarheid jegens God voor al dat moois, waarop we niet uitgekeken raken. Dat loflied van verwondering en dankbaarheid stijgt op tot onze Schepper. Vrolijk fluitend, vrolijk zingend gaan we door het leven, dankbaar dat het goede leven ons toelacht. Dankbaar en verwonderd zweven we even boven de werkelijkheid. In de hemel is een dans en zelfs Nietzsche danst mee.
Hoeveel te meer verwonder je je over dit alles, als je in een land leeft waarop de brandende zon hevig inbeukt en waar al dat frisse groen NIET vanzelfsprekend is. Israël is niet vanzelfsprekend een land van melk en honing en maar al te vaak een dor en droog land. En dan toch nieuw leven, een nieuwe lente, een nieuw geluid. De Psalmdichter is daarover laaiend enthousiast. Heel lyrisch looft hij daarom op verhoogde toon de Schepper van dit alles. Woorden en beelden, metaforen, buitelen over elkaar heen. Het ene fraaie beeld na het andere verschijnt voor ons geestesoog. Licht, water, zon en wind krijgen in een lied een functie op een hoger plan, in deze Psalmen net zo goed als in het Zonnelied van Franciscus van Assisi.
Het is geen toeval dat het Psalter de nodige natuurpsalmen kent, want wij kunnen niet zonder de natuur leven, zoals wij ook niet zonder muziek kunnen leven. Sommige mensen maken van dat loflied zelfs hun broodwinning. Daarmee stemmen zij heel wat medemensen gelukkig. Want wat zouden wij zijn zonder de troost van de muziek? Muziek is een gave van God, want wij hebben kerkmuziek nodig om te kunnen leven en te kunnen geloven. Wie zouden wij zijn zonder Bach? Wie zouden wij zijn al die liederen, die ons vertrouwd zijn en ons op cruciale momenten in ons leven heilzaam begeleiden? Lofliederen, dankliederen, liederen die ons troost en een goed gevoel schenken, met name als die liederen ons helemaal eigen zijn geworden, omdat ze door ons zijn heengegaan. Dichters, componisten, organisten en dirigenten hebben we broodnodig. Wij hebben zo veel aan hen te danken, dat we dat alles niet eens onder woorden kunnen brengen, voor dat alles God alleen kunnen danken in ons gebed. Gelukkig de kerk, de gemeente die een aantal vakmusici tot haar beschikking heeft, die de mensen op sleeptouw weten te nemen.
Zonder het ‘loof de Heer, mijn ziel’ wordt het leven arm, is er sprake van geestelijke armoede, hoe rijk het leven verder ook moge lijken. Zonder het loflied, zonder dat goede gevoel, dat alleen verwondering en dankbaarheid in je wakker kunnen roepen, je kunnen schenken, mis je iets wezenlijks in het leven. Vandaar dat deze natuurpsalmen worden aangeheven. Heel de rijke variatie van de natuur wordt bij dit loflied betrokken, want Gods schepping is niet langer een bedreigend, ongrijpbaar gebeuren, maar een heilzaam begrensd goed. Zelfs de geweldige kracht van het water kan ons niet langer overweldigen, nu de pracht van de regenboog van Gods goedheid ons omstraalt.
Verwondering, dankbaarheid, geborgenheid, vertrouwen, daar draait het om in het goede leven. Zonder dat alles, zonder die heilzame gevoelens is het leven leeg. De media, de reclame, de commercie en de verzorgingsstaat kunnen ons die o zo wezenlijke gevoelens niet schenken. Ze zijn een gave van God. In vrede leven met alles en iedereen is een gave, geen verworvenheid, maar een Godsgeschenk, geen natuurlijk gegeven, al kan de natuur dat wel in ons wakker roepen.
Het zonlicht omspeelt ons als wij zingen en spelen. En via het licht van de zon moet je automatisch aan het licht van de Thora denken, gaat het loflied op het licht vanzelf over in een danklied voor Gods geboden. Want wat zou het leven  zijn zonder Gods heilzame gebod je naaste lief te hebben? Een jungle, geen goede schepping, een hel, geen licht dat ons omspeelt en nieuw leven dat ons vertedert. Dreiging en haat, zoals in het Midden-Oosten, in plaats van samenwerking en verbondenheid. Wapengeweld zoals in Blacksburg en Irak, nota bene dankzij verblinde ‘reborn christians’, in plaats van samen in vrede genieten van het goede leven onder Gods zegen. Om ellende te voorkomen hebben wij God zij dank Zijn geboden ontvangen, opdat wij die omarmen als een Godsgeschenk. Zonder Zijn leefregels voor een gezegend bestaan loopt de zaak maar al te vaak al snel uit de hand. Zonder de levenskracht van de Thora is een mens nergens, niet meer dan een opgejaagd, onzeker dier. Dan krijgt het heil te weinig en agressie, helaas, te veel speelruimte. Zonder de gulden leefregel houdt geen samenleving stand. Uit dankbaarheid voor de inspiratie die ons deze leefregels schenken begint het Psalter daarom met een loflied op de Thora en eindigt het Psalter met een loflied waarbij allerlei muziekinstrumenten meeklinken, ja betrekt de dichter allerlei natuurlijke elementen bij het loflied op Gods goedheid.
Als de hemel verhaalt van Gods majesteit, kunnen wij er niet langer het zwijgen toe doen, maar moeten wij de lof van het licht ook wel mee gaan zingen. ‘Voor de Heer wil ik zingen zolang ik leef, een loflied voor mijn God zolang ik besta’. Wij blijven het loflied zingen voor de Heer, veertig jaar lang en meer nog, ja een leven lang, dankbaar, verwonderd. Amen.