26 juli 2015
Opeens, totaal onverwacht, was je kind doodziek. Dat bericht had je nog maar amper gehoord of je stond aan een graf, het graf van nota bene je kind. Je vrouw, je man te moeten verliezen was erg, maar je kind verliezen aan de dood is nog veel heftiger. Dag en nacht ben je bezig met je kind: herinneringen, beelden van vroeger, en de film van het ziekbed, je ziet het allemaal, steeds weer. Zal je dit verlies ooit te boven komen? Moest je nu daarvoor oud worden, om DIT vreselijke mee te moeten maken? Was je dat alles maar bespaard gebleven…
Alles zie je opeens anders. Door alle beelden heen flitst continu dat ene beeld, van je zieke kind. Je kijk op het leven is verward door wat er allemaal gebeurd is, vertekend in vergelijking met vroeger. Wat kan een mens opeens veranderen door een afschuwelijke gebeurtenis. Wat kan het leven er opeens totaal anders uitzien. Verbijsterend.
Jezus’ mensen worden ook geconfronteerd met verwarrende beelden, een verwrongen kijk op de werkelijkheid, beelden vol dreiging die hen hevig aangrijpen. Opeens is die ingoede Jezus in een demonische gestalte veranderd. Wat zijn ze bang! Wat zijn ze de kluts kwijt! Vertrouwde zekerheden, zomaar weg, opeens. Heel je wereldje staat op z’n grondvesten te schudden.
Waar is God nu, juist nu, nu je Hem zo nodig hebt? Kan Hij jou dan soms NIET helpen? Kon Hij je kind dan NIET redden? Zoiets doe je een mens toch niet aan, God? Een mens al z’n zekerheden ontnemen, dat is toch vreselijk? Dat kan je toch niet verwerken?
Maar dat Hij in al hun nood ook zelf in de nood aanwezig is, dat God niet ver weg is, dat Hij klaarstaat om hen te helpen in hun radeloosheid, hun angst en verdriet, dat zien ze niet, daarvoor hebben ze GEEN oog. KAN je dat wel zien, op zo’n cruciaal moment in je leven, als alles duister is?
Staan deze radeloze mensen eigenlijk nog wel aan het roer van hun leven? Of WORDEN ze alleen maar geleefd, dobberen ze maar wat koersloos rond op de wereldzee van hun verwarde gevoelens? Heen en weer geslingerd tussen hoop en vrees, heen en weer geslingerd tussen woede en onmacht, heen en weer geslingerd tussen geloof en ongeloof. En dan laat GOD je ook nog in de steek, juist nu je Hem zo nodig hebt. Als God ver weg is, zie je alleen maar spoken, alleen maar dreiging om je heen. Niks goeds, alleen maar ellende. En wat voel je je dan eenzaam en verlaten!
De golven slaan over bange mensen heen, hun leven dreigt ten onder te gaan. Waar vinden ze enig houvast? De discipelen hebben geen enkele zekerheid meer. Ze krijgen pas weer enig houvast als Jezus hen tot de orde roept: ‘blijf toch kalm!’ Ja maar, hoe kan je nou kalm blijven als je kind in nood is, doodziek is? Dan zie je toch alleen maar die dreigende beelden van een begrafenis voor je? Dat kan toch niet anders? Je weet tenslotte hoe het werkt, want je hebt al zoveel mensen naar het kerkhof gebracht. Elk houvast is weggeslagen. Moederziel alleen dobber je rond.
God is intussen onderweg om je te helpen. Jezus komt naar Zijn leerlingen toe, laat hen NIET in de steek. Maar dat zien ze NIET. Ze hebben alleen maar oog voor wat er allemaal dreigt te gaan gebeuren. In hun paniek zien ze zich al ten onder gaan. Dreiging, ondergang, alsof dat het hele leven is in plaats van een momentopname. Waarom leggen droevige gebeurtenissen zoveel beslag op ons, raken we die beelden van die ene, die we hebben verloren aan de dood, ook na jaren, niet kwijt? Ze komen ons steeds weer voor de geest, die beelden van mensen die er niet meer zijn. Je moet zo vaak aan hen denken. En naarmate je ouder wordt, wordt dat alleen maar erger, intenser. Al die mensen die je verloren hebt. Zulke beelden vervagen NIET, terwijl die andere beelden, van de goede momenten in je leven, WEL zijn vervaagd. Beelden van geluk houden we maar moeizaam vast, maar beelden van ellende des te meer, des te vaker. Hoe komt dat toch? Waar komt die onevenwichtige, ongenadige, eenzijdige kijk op het leven toch vandaan?
Verdriet doet zoveel met je. Verdriet drukt een stempel op je leven en op je kijk op het leven. Verdriet, het is er zo veel, zo vaak. Te veel, te vaak, vele jaren lang, te langdurig. Verdriet, angst en zorgen houden ons alleen maar uit de slaap, brengen niets positiefs teweeg.
God, waar is Hij te midden van dat alles? God zit ergens ver achter al die droevige beelden, voor zover we al enig zicht op God hebben, voor zover ons beeld van God niet vervormd is, zoals hier bij Jezus’ leerlingen nota bene, mensen die Hem zo intens hebben meegemaakt en Hem daarom zouden moeten kennen.
Zorgen en verdriet maken een ander mens van je, bepalen het beeld dat je van de werkelijkheid hebt, laten je alles alleen maar vervormd door een sterk gekleurde bril zien.
God, waar ben je?
Leren we God ooit kennen? Of blijft ons beeld van God vaag, vervormd, net als hier bij de discipelen?
God is vlakbij, naast ons. God staat klaar om ons te redden; en wij zien het niet, omdat we TE veel oog voor de negatieve dingen in ons leven hebben. ‘De tijden slaan als golven over ons hoofd, alleen wie in Hem BLIJFT geloven wordt NIET verdoofd’ (lied 361:6). God, niet ver weg, maar ongezien heel dichtbij, naast ons, voor ons.
Ontnuchterend maant de Heer ons vooral kalm te blijven. Ook hier geen tovertruc, maar alleen een oproep tot kalmte, meer niet. Kalmte alleen zal ons redden. Nuchterheid is daarom als tegenwicht tegen de angst meer dan ooit geboden. Daartoe leidt de Heer vertwijfelde mensen uit de paniek weg naar de kalmte van het geloof, naar de weldadige rust van het ongeschokte Godsvertrouwen, opdat wij opnieuw in balans komen.
Here God, stap bij ons in de boot, maak ons rustig, troost ons, leid ons door de diepte heen en geef ons meer inzicht, een andere kijk op de werkelijkheid, opdat wij niet ten onder gaan aan ons verdriet, onze angsten, onze zorgen. Schenk ons kalmte, rust, dat we ons veilig en geborgen weten bij U en weer kunnen zingen van Uw goedheid, Uw hulp, Uw trouw. Amen.