Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

27 mei 2007 Pinksteren

ds. Stefan Dijkhuizen
Verkondiging:

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vorige week was ik aanwezig bij de promotie van een goede vriendin van ons. De verdediging van haar proefschrift vond plaats in het prachtige Academie-gebouw van de universiteit van Groningen. Omdat ze promoveerde in het vakgebied van de tandheelkunde, en ik niet heel veel verder kom dan dat ‘cariës’ gaatjes betekenen, was ik al spoedig de draad volledig kwijt. Drie kwartier lang werd ze bestookt door een grote delegatie hoogleraren en verdedigde ze zich met vrouw en macht. Ik heb geboeid zitten kijken, ook naar de mooie glas-in-lood ramen in de zaal, maar ik snapte er werkelijk maar heel, heel weinig van. Taal die me volledig onbegrijpelijk overkomt, ik kon er vrijwel niets van verstaan.

Vlak daarvoor, toen we op weg naar deze promotie waren, en we in de Groningse binnenstad liepen, werd onze aandacht getrokken door een auto die met een luide megafoon door de stad reed. ‘Vast een aankondiging voor het circus ofzo’, dacht ik, en mijn aandacht was alweer weg. Maar toen de auto dichterbij kwam hoorde ik allerlei flarden voorbij komen als ‘Jezus’, ‘Pas op!’, ‘De wereld vergaat’. Op de aanhangwagen achter de auto stond een enorm bord met daarop de slogans: ’30 juni: Jezus komt terug’ en ‘Einde van alle religies’. Kant en klare taal, helemaal duidelijk. Maar of ik het ook echt begreep? De mensen waarmee we opliepen maakten nog grapjes ‘O Stefan, dan ben je straks je werk kwijt’, of ‘Heb jij niets doorgekregen dan?’ Ik merkte bij mezelf dat deze lawaaierige auto weerstand opriep, juist omdat het zo kant en klaar gezegd werd, en ik dan weer denk ‘Moet het geloof nu weer zo onder de aandacht komen?’.

Deze twee gebeurtenissen, vlak achter elkaar, zetten me aan het denken voor deze Pinksterdienst. Met Pinksteren vieren we immers dat God ieder van ons in de eigen taal aanspreekt, en dat we door de gave van de Geest zijn stem ook kunnen verstaan. Als een toren van Babel-verhaal, maar dan in spiegelbeeld. Met de komst van de Geest wordt iedereen aangesproken, in de eigen moedertaal. Maar in plaats van verwarring en onbegrip zoals ooit in de stad uit Genesis, vieren we nu juist de eenheid in de heilige Geest en in het verstaan van ‘Gods grote daden’.

Pinksteren is het feest van de Geest. En ook van het begin van de christelijke gemeenten die vanaf nu verzameld worden uit alle volken van de hele wereld. Lucas noemt niet voor niets 7 volken en 10 landen in zijn opsomming. Maar bovendien, en dat is in ieder geval de kant waar ik vanmorgen met jullie naartoe wil, is het een feest van de taal. Feest, omdat de taal gesproken wordt waarmee we aangeraakt worden door God zelf. Waarmee we ieder voor zich, aangesproken worden om die grote daden van God te zien in ons eigen leven. Taal die ons in vuur en vlam kan zetten, en dat in ieder geval gedaan heeft bij al die mensen daar in Jeruzalem op die vroege ochtend.

De mensen die er toen bij waren, bij de leerlingen van Jezus, kwamen uit allerlei landen en uit alle windstreken. Het waren, zo zegt de tekst, voorname Joden. Ze leefden in de diaspora, in de verspreiding, als concrete voorbeelden van het verhaal van die toren van lang geleden. Maar ze konden wel naar Jeruzalem komen om de belangrijke feesten mee te vieren, zoals nu, 50 dagen na het Paasfeest, het zogenaamde Wekenfeest. Op dit Wekenfeest, dat van oorsprong een oogstfeest was, werd de tijd van Pasen afgesloten.

Met Pasen waren het de eerstelingen van de oogst die naar de tempel werden meegenomen, met Pinksteren bracht men de tweede ronde van de oogst naar Jeruzalem. Meestal ging het dan om de tarwe-oogst. En om de voleinding van deze oogsttijd, de afronding ervan aan te geven, kwam men dan met twee bereide broden als offergaven naar de tempel toe. De dankbaarheid en de goede gaven die ontvangen waren, werden geloofd en gevierd door het volk. De broden deden weer terugdenken aan de bevrijding en belofte van een eigen land, een land van melk en honing. De profeet Joël, in de eerste lezing van vandaag, bejubelt Gods trouw daarin als hij schrijft: ‘De dorsvloeren liggen weer vol met graan, en de perskuipen lopen over van wijn en olie. De Heer doet grote daden’

Later werd dit Wekenfeest meer en meer verbonden aan de Wetgeving op de berg Sinaï. Als een feest waarop met vreugde werd herdacht hoe God met zijn volk in de woestijn een nieuw verbond sloot, en hoe Hij de tien levensregels, de Tien Woorden, daarbij via Mozes aan het volk gaf om te kunnen leven in deze wereld. Het is niet helemaal duidelijk of deze invulling van het feest er al was in de tijd van de eerste apostelen. Maar in ieder geval moet het op deze 50e Paasdag in Jeruzalem een drukte van belang zijn geweest met pelgrims van over de gehele wereld.

De schrijver Lucas sluit daarbij aan; het is in die drukke stad waar de leerlingen ‘met z’n allen’ zo staat er, bij elkaar zijn. Het zal een vreemde situatie zijn geweest. De stad is in een feeststemming, met gasten van overal vandaan, en ergens, weggestopt in die drukte, in een bovenkamer, zit die kleine groep volgelingen van de profeet uit Nazareth. Misschien wel angstig, en bang voor vervolging. In ieder geval verlaten, want hun eigen leider was er niet meer.

Het is in die setting dat Gods Geest komt. Allereerst hoorbaar in een geluid dat wel van de hemel moet komen, als een hevige windvlaag die alle kamers vult van het huis waarin de leerlingen weggekropen waren. Daarna zichtbaar, in vurige vlammen, die zich op ieder neerzetten. Lucas gebruikt zo de beelden die bij de Wetgeving in het boek Exodus ook genoemd worden; de donkere wolken, een geweldig stemgeluid van God uit de hemel en het vuur waarmee Hij op de berg aanwezig was. Alsof Lucas zo wil laten zien dat Gods Woord opnieuw gegeven wordt, nu niet in harde steen gebikt, maar in de taal die een ieder spreekt. Woorden die niet een ‘dode letter’ zijn, maar gegeven in ieder’s eigen hart en mond door de aanwezigheid van de Geest.

En ook hier sprak de profeet Joël zojuist over, als hij schrijft wat God hem zegt; ‘Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft. Jullie zonen en dochters zullen profeteren, oude mensen zullen dromen dromen, en jongeren zullen visioenen zien; zelfs over slaven en slavinnen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten.’ Petrus zal precies deze woorden aanhalen in zijn eerste preek die volgt op de uitstorting van de Geest.

Als je naar de situatie van de kerk in onze tijd kijkt, lijkt dat wel wat op die van de eerste leerlingen daar in Jeruzalem. Weggekropen in de eigen schulp, niet in staat om de onzekerheid en de neergang te boven te komen. En bovendien heel vaak ook niet bij machte om verstaanbaar te zijn in de wereld om ons heen. We lijken niet echt meer een woord te hebben voor de wereld, een woord dat mensen begrijpen en aanspreekt. En net als in Jeruzalem kun je wel stellen dat de Geest nogal wat werk te doen heeft in het hier en nu. Alsof ze zweeft boven een dor en woest landschap, waar net als toen, helemaal in het begin, nog heel wat te herscheppen valt…
Ze zoekt naar plaatsen waar ze kan inspireren en bekeren. Waar tongen weer los komen en de juiste taal weer gesproken wordt.

Maar niet alleen in de wereld om ons heen, ook voor onszelf is het vaak moeilijk om Gods stem te kunnen verstaan. Door drukte en stress overstemd, of door eenzaamheid en verdriet verzwolgen. Of voelen we ons niet meer thuis bij de taal die gesproken wordt, in de kerkdiensten en  in onze gemeente. Hoe lukt het dan toch om iets te kunnen horen van Gods stem, om aangesproken te worden, en te weten dat jij in verstaanbare taal begrijpen kan wat God je wil geven?
Het is daarnaast voor velen ook al moeilijk genoeg om de mensen om je heen te verstaan, of om je verstaanbaar te kunnen maken in deze snel  veranderende wereld. En hoe versta je jezelf? Weet je nog wel wat jou kan doen ontbranden, of verlang je daar heel sterk naar, maar weet je niet meer hoe?

Pinksteren is het feest van de taal. De taal van God, die Hij tot ieder van ons spreekt. Op zo’n manier, dat Hij ons ook echt kan raken. Dat Hij echt ons hart kan laten open gaan, omdat zijn Geest in alle vrijheid en liefde ons aanspreekt zoals wij zijn. Toegesneden op onze eigen maat, een ieder naar het hart zoals dat alleen bij jou klopt.

Van de week keken we met de 20+kring een film waarin een dirigent tegen zijn koor zegt dat alle muziek er al is, al bestaat. Je hoeft er alleen maar naar te leren luisteren. Horen waar ze is, en hoe ze klinkt in jou.
Ik denk dat dit ook voor Pinksteren geldt, voor de Geest van God, zijn adem in ons leven. God ademt vandaag opnieuw zijn liefde in ons. Die liefde is er, die wil ons hart open krijgen. Die liefde is er ook wanneer we zelf of de wereld om ons heen onverstaanbaar lijken. Die liefde wordt geschonken, aan een ieder ‘uitgegoten’ zoals Joël zegt. Wij hoeven alleen maar te luisteren, te verstaan, en ons open te stellen voor die stem, die tot ons allemaal spreekt. Aanraakt, in vuur en vlam zet. Verbindt in alle verscheidenheid die de gave van de Geest eigen is, en ons ook kracht geeft om verder te gaan. Kom, heilige Geest, kom. Amen.