Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

24 juni 2012

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Angst, wat zijn onze angsten? Angsten zo groot als golven dat ze gemakkelijk over ons heen slaan en ons vernietigen? Angst om onze welvaart te verliezen? Angst om – eenmaal afgestudeerd geen baan te kunnen vinden, of met een 1 jaars contract tevreden te moeten zijn, waardoor je nauwelijks een zelfstandig bestaan kan opbouwen? Angst voor het onbekende van de islam? Angst voor het grote, soms wat ondoorzichtige geheel van Europa? Angst om je baan kwijt te raken als 55 jarige, en aan de bak komen zit er niet meer in….
Is onze angst ook de angst van de leerlingen die met Jezus in het bootje zitten, op het meer van Galilea? Rondom het meer van Galilea speelt een groot deel van Jezus’ leven en werken zich af.
Ooit was de aarde gedompeld in watermassa’s, alles was water. Deze vloed zien we als chaos, een macht die het leven tegenhoudt, diepten vol mysteries en gevaren. Een van de eerste scheppingsdaden is het droogleggen van de aarde en het opeenhopen van het water. Met deze scheppingsdaad stelt God grenzen aan de macht van zee, aan de dreigende chaos. Zo ontstaat er ruimte om te leven. Zo kan het leven tot bloei komen. Zee en vloed symboliseren de negatieve krachten in het leven, die het leven naar de ondergang voeren. Het begrenzen van water verwijst naar de kracht van de Eeuwige die zijn mensenkinderen bewaart en draagt.
Het meer van Galilea heeft niets van die oervloed. Het is een wateroppervlak van 165 km2 , niet bijzonder groot of klein voor zo’n meer. Je kunt er een boottocht maken, rondom liggen strandjes. Op de achtergrond ligt de Golanhoogte. In Kafarnaum, ten noord-westen van het meer, heeft Jezus gewoond en een aantal van zijn leerlingen ook. Het meer van Galilea heeft niets van die oervloed,
totdat het weer omslaat, en dat kan zomaar gebeuren. Eenvoudige vissersbootjes kunnen daar niet tegenop.De leerlingen hebben alle reden om bang te zijn als de storm opsteekt. Maar dat staat er niet met zoveel woorden. Er is weliswaar paniek: de boot maakt water, het is pompen of verzuipen en Jezus die maar ligt te slapen. Afgelopen maandag ben ik bijgepraat door een heuse zeeman dat je prima kunt slapen bij een hevige storm – het leek mij wat onwaarschijnlijk, maar het blijkt te kunnen.
Maar angst? De leerlingen van Jezus worden bang op het moment dat Jezus de wind tot zwijgen brengt. Op dát moment worden ze bevangen door grote schrik, schrijft Marcus. De angst voor wat Jezus doet en de stilte die zijn daden teweeg brengt, is groter dan de angst voor de storm. Het is dus niet de storm die hen angst baart, maar de stilte.
Dat heeft Marcus vaker: grote schrik als Jezus een onreine geest uitdrijft, als het dochtertje van Jairus weer opstaat, bij de opstanding van Jezus als de vrouwen verschrikt bij het open graf wegvluchten.
Angst, ontzetting, schrik. Angst voor wie of wat? Marcus meent dat we bang zijn voor het leven zelf, voor de kracht van God.
Job kan er over mee praten, over de kracht van God. Zonder dat hijzelf ervan weet, is hij de pion in een hemelse weddenschap. Wat is de reactie van Job in confrontatie met het lijden? Dat is de inzet.
Het gaat dan niet over het lijden in het algemeen of ver weg, maar in zijn eigen bestaan, zijn huis, zijn gezin, zijn lijf. Aanvankelijk is Job heel stellig in zijn reactie: “Zo doet de Heer met ons en zo heb ik vertrouwen in Hem.” Geen twijfel en geen verwijt aan de God met wie hij dag aan dag heeft geleefd.
Kort daarna komen de kritische vragen en verderop in het boek klinken de rauwe emoties en laat Job een felle aanklacht horen aan de Gever van dit leven dat hem zo bij de handen afbreekt. De vrouw van Job die evengoed is getroffen door het overlijden van hun tien kinderen, verwoordt haar verdriet in bitterheid als ze tegen Job zegt: ‘Volhard je in je vroomheid? Zeg God toch vaarwel en sterf!’
Eerlijk gezegd hoef ik niet veel moeite te doen om mensen te vinden die de woorden van mevrouw Job zo in hun mond nemen. ‘Deze God? Daar heb ik niets meer mee, alle hoop is mij uit handen geslagen! Wie is toch deze God?’ De klacht van zijn vrouw brengt Job tot zichzelf. Weg is zijn rationalisatie, weg is zijn tegen alles in volgehouden vertrouwen: Hij begint te aarzelen en uiteindelijk komt er ruimte om God zelf te ontmoeten, van aangezicht tot aangezicht.
Pas wanneer Job vloekend en vragend door zijn ellende is heengegaan, pas wanneer Job alle schijnvroomheid en religieuze leugens ook van zijn vrienden – heeft leren doorzien, pas dan – aan het eind van het boek – wordt hij een begenadigd mens. Pas dan kun je misschien opnieuw zeggen: de Heer heeft gegeven en de Heer heeft genomen, de Naam des Heren zij geloofd! Als je alles hebt doorleefd. Niet te snel maar pas dán. En niet gezegd door één van z’n vrienden maar door Job zelf.
‘De Naam des Heren zij geloofd want Hij laat niet los waar zijn hand ooit aan begon’.
Dat is mooi van Job, maar wij zijn Job niet, en zeker niet altijd. Er kunnen zich situaties voordoen waarin je vertrouwen in de mensheid zó op de proef wordt gesteld, dat je het maar met grote moeite kunt heroveren. Verhalen van vernietiging, ontkenning, kleineren en verwaarlozing. Jouw talent wordt niet gezien, ‘want je bent maar een meisje’, jij hoeft niet te studeren. Kinderen voor wie een liefdevol gezin iets is waarvan zij slechts kunnen dromen, maar de werkelijkheid is heel anders. Het recht van de sterkste en mensen gebruiken als slaven, omdat ze slechts een ding zijn in machinerie van een systeem. Voor wie deze verhalen hoort en leest en ziet – en zo zijn er talloze – is het vertrouwen in de mensheid, in God, niet meer vanzelfsprekend.
Dat klopt zegt Marcus: we zijn bang voor het leven zelf, voor de kracht van God. We hebben geleerd dat we wel aardig met de dood kunnen leven, die hoort erbij, niet altijd op onze tijd, te vroeg, te laat, maar toch. Marcus laat ons leven zien als leven in zwaar weer, ons bootje is in gevaar, en we worden er niet bang van, er is alleen oplossing nodig voor ons probleem. Bang worden we pas als de golven toegesproken worden, als Jezus ons redt van de dood en de chaos. Bang voor het leven. Want hoe ziet ons leven er dan uit?
Onze angsten voor al die zaken die ik in het begin noemde: islam, Europa, verlies van werk, verlies van welvaart, daar willen we een oplossing voor. Durven we kritisch te kijken naar onze rol, onze schuld wellicht? Durven we stil te staan bij onszelf? Onze rol in onze eigen angsten? Onze angst voor een nieuw leven, totaal, een leven in overgave aan God, een leven met het koninkrijk van God als inzet? Durven we ons over te geven aan de genade die God ons geeft?
Daarmee wordt de storm op het meer een ander verhaal dan het wonder dat Jezus de oerkrachten van wind en zee in zijn macht heeft. Want er zit een venijnig puntje in dit verhaal. Met name in de vraag van Jezus als de situatie weer onder controle is: Als hij zegt: ‘waarom hebben jullie zo weinig moed? Geloven jullie nog steeds niet?’ Wat op het eerste gezicht een wonderverhaal is, eindigt met een standje. Geloven jullie nog steeds niet? Is dit niet een onredelijke vraag? We zijn pas in het 4e hoofdstuk van het Marcus-evangelie? Wat hebben de leerlingen van Jezus’ werk en bedoeling gezien, zoveel is het toch allemaal niet….?
Ja, hoe komt dat? Deze vragen leiden tot een nog grotere schrik en de vraag: “Wie is hij?” De leerlingen worden opgeroepen om bij zichzelf te rade te gaan: Wie ben ik? Wie ben jij? Wie is hij? Daarin kunnen we elkaar als gemeenschap helpen, om deze vragen te stellen, mogelijk te beantwoorden, om de angst voor het leven te delen, om borg te staan voor vertrouwen in de praktijk van ons alledaagse leven.
Want daarop blijven we een beroep doen, om onze angst voor het leven te boven te komen, op het vertrouwen op de God die niet loslaat wat hij begonnen is. Dat is genade – kome wat komt.
Amen