1 januari 2006 Nieuwjaarsmorgen 2006
ds. Alida Groeneveld
lezingen:
Jesaja 60: 1-6
Matteus 2: 1-12
Als er een feest is waar om heen veel traditie is ontstaan, is het het feest van drie koningen wel.
In het bijbelverhaal, bij de evangelist Matteus, wordt niet veel verteld over de wijzen, maar in de legenden kregen de Wijzen uit het Oosten steeds meer gezicht. Wijzen werden sterrenwichelaars en magiers. Omdat er drie geschenken werden gegeven, goud, wierook en mirre, werd hun aantal op drie gesteld. De koninklijke geschenken moesten wel van drie koningen afkomstig zijn, vandaar de naam Driekoningen. Ze kregen namen en leeftijden: Melchior is een grijsaard, Balthasar een man in de kracht van zijn leven, Caspar is een jong man. Ze krijgen een huidskleur door een gelegd verband met de drie zonen van Noach: Sem, Cham en Japheth, die op hun beurt weer staan voor de werelddelen Azie, Afrika en Europa.
Het feest van driekoningen wordt her en der nog gevierd. In sommigen steden en dorpen in het zuiden van Nederland en Vlaanderen gaan kinderen als koning verkleed langs de huizen. Ze dragen een ster, zingen een lied en halen snoep op.
Een andere traditie is het bakken van een Driekoningenkoek waarin drie bonen verstopt zitten: twee witte en één bruine. Dat is om de mensen eraan te herinneren dat twee van de koningen wit waren en één bruin, Het kind dat de bruine boon krijgt, mag die dag koning zijn en is dan de baas over iedereen.
Tot slot is er de traditie van de vierde wijze. De vierde wijze is een kind van één van de wijzen.
Ireneus vraagt zijn vader waar hij naar toe gaat. Zijn vader staat, met twee collega’s bij de kamelen.
De kamelen zijn zwaar beladen met proviand. Ireneus heeft ook gezien dat ieder van hen een geschenk bij zich heeft. Zijn vader heeft goud, de andere collega’s wierook en mirre.
“We gaan een ster achterna,” zegt de vader van Ireneus. “De ster is helderder dan alle andere sterren. Het is een koningsster, een nieuwe koning is geboren. Wij gaan hem eer bewijzen.”
“Mag ik mee?” vraagt Ireneus, want een koning bezoeken lijkt hem wel wat.
“Nee,” zegt zijn vader, “daar ben je nog te klein voor. Het is een lange en gevaarlijke reis, alleen voor grote mensen, kinderen moeten thuis blijven. Ga jij maar weer naar bed. Ik vertel alles wel als ik terugkom.”
“Ja vader,” zegt Ireneus.
“Nee vader,” doet Ireneus.
Bij het krieken van de dag, als zijn vader allang onderweg is, gaat Ireneus op pad. Als hij dan niet mee mag, zal hij zelf op reis gaan om de nieuwe koning te begroeten. Met lege handen kan hij niet bij de koning aankomen en hij neemt drie geschenken mee. Een bal, een boek, en zijn kleine witte hondje.
Zo gaat Ireneus op weg, de ster achterna, de bal onder zijn ene arm, het boek in de hand, en het witte hondje dat dan weer voor hem uit loopt, dan weer achter hem. De eerste nacht brengt de ster hem in een kasteel. Daar ziet hij een meisje dat verlamd is. Zij huilt omdat zij niet kan spelen met de andere kinderen.
“Och,” denkt Ireneus, “ik zal haar mijn boek geven. Zij heeft meer aan een boek dan een koning.”
Het meisje neemt het boek blij in ontvangst. Zij lacht van vreugde. Dat is voor Ireneus genoeg.
In de tweede nacht brengt de ster Ireneus bij een huis. Daar ziet hij een oude man die eenzaam en alleen voor zich uit zit te staren.
“Och,” denkt Ireneus, “ik zal hem mijn hondje geven. Hij heeft meer aan het gezelschap van een dier dan een koning.”
De oude man strekt zijn handen uit naar het witte hondje. Het hondje springt naar hem op. Beiden zijn blij. Dit is voor Ireneus genoeg.
In de derde nacht brengt de ster hem bij een hut.
Daar ziet hij een jongetjes dat heel verdrietig is, omdat hij niets heeft om mee te spelen. “Och,” denkt Ireneus, “ik wil hem wel mijn bal geven. Hij heeft de bal meer nodig dat een koning.”
Het kind kijkt naar de bal, gooit de bal in de lucht, en heeft weer plezier in het leven. Dat is voor Ireneus dank genoeg.
“Nu heb ik niets meer om aan de nieuwe koning te geven. Het is maar beter dat ik terugga,” denk Ireneus. Maar als hij omhoog naar de hemel kijk, staat de ster stil en schijnt nog helderder dan tevoren.
Dan vindt Ireneus de weg naar de stal midden in het veld. Voor de stal ontmoet hij zijn vader en diens twee collega’s.
“Wat doe jij hier, Ireneus?” vraagt zijn vader.
“Ik zoek ook de nieuwe koning, net als jullie. Ik had drie geschenken meegenomen.” Ireneus vertelt wie hij onderweg ontmoet heeft en hoe hij al zijn geschenken die bestemd waren voor de nieuwgeboren koning al uitgedeeld heeft.
“Kom maar mee,” zegt de vader van Ireneus. “Nu zijn wij bij de stal waar het koningskind is. We zien wel wat er zal gebeuren.”
Met zijn vieren gaan zij de stal in.
De drie wijzen met hun geschenken: goud, wierook en mirre.
En Ireneus met lege handen.
Maria legt het kind in de armen van Ireneus en zegt: “Het boekje, je hondje en de bal heb je weggegeven voor dit kind, wat je aan anderen gedaan hebt, heb je aan hem gedaan.”
Ireneus of hoe de vierde wijze ook heten mag, laat ons zien wat epifanie is. Epifanie is in het voetspoor van Jezus gaan. De komende tijd zullen we aan de hand van overbekende verhalen ontdekken wie Jezus is. De ster wijst de wijzen de weg naar de stal in Bethlehem. De doop van Jezus in de Jordaan door Johannes de Doper, waarbij een stem uit de hemel klinkt ‘deze is mijn Zoon, de geliefde,’dat komt volgende week. De bruiloft te Kana, waar het feest van het koninkrijk aangericht wordt. Gaandeweg wordt bekend wat het programma van Jezus is. De hele wereld doet meer in Gods heil.
Het verhaal van de wijzen uit het Oosten van evangelist Matteus is kleurrijk en exotisch. Het roept op tot naspelen en ik denk dat dit de traditievorming verklaart. Is het niet prachtig? Iedereen rond de kribbe: vrede, sjaloom!
Ja maar….. tijdens het koningschap van Herodes is de vrede ver te zoeken. Herodes wordt gehaat vanwege zijn enorme wreedheid. Hij staat argwanend tegenover de messiaanse beweging en dan komen er wijzen uit het Oosten. Mensen met kennis van de joodse messiasverwachting, onder andere door de joden die na de ballingschap in Babylonie zijn achtergebleven. De wijzen gaan naar Jeruzalem, de koningsstad, vanwege de koningsster. Ze komen de nieuwe koning hulde bewijzen: zich op de grond werpen in eerbiedige aanbidding. Zij komen voor de aanbidding van de koning van de Joden. De koning van de Joden, dezelfde uitdrukking als op Goede Vrijdag op het kruis staat.
De wijzen doen navraag bij het paleis. De ster schijnt niet in Jeruzalem. Bij Herodes slaat de schrik om het hart voor deze rivaal. Alle autoriteiten worden opgeroepen in ingeschakeld het probleem op te lossen. Dit is code rood.
Bethlehem wordt aangewezen als de geboorteplaats, op grond van schriftonderzoek. Al wordt de profeet Micha wel verkeerd geïnterpreteerd. Nu de Messias in Bethlehem geboren is, is de plaats in het geheel niet meer de geringste van de steden van Juda, maar dit terzijde.
Herodes kan zijn kwade plan uitbroeden. De stad is gevonden, en deze buitenlanders zullen wel willen meewerken in zijn vuile plan. Ook Herodes wil het kind wel hulde gaan bewijzen. Ja, ja, dat kennen we…..
Zodra de wijzen het paleis verlaten hebben, wijst de ster hen weer de weg. De ster die wijst, is een grote reden tot vreugde. Het zoeken wordt beloond: de wijzen vinden het kind en Maria, zijn moeder. Zij brengen hulde en overhandigen de geschenken. Goud, het koningsgeschenk. Wierook: het geschenk voor de godheid van Christus. Mirre, het geschenk met het oog op zijn dood.
De wijzen gaan niet terug naar Herodes om hem de weg te wijzen. Nee, hij heeft zijn eigen doodlopende weg.
Het verhaal van de wijzen uit het oosten vertelt ons dat het heil wereldwijd is. De heidenen hebben als eerste de koning van de Joden aanbeden. Als eersten hebben zijn de waarschuwing van God opgevolgd: niet via Herodes terug.
Er zit ook een gevaarlijke kant aan het verhaal: zie je wel, de joden hebben in de figuur van Herodes Jezus als koning van de joden afgewezen en nota bene drie heidense wijzen komen om hem hulde te bieden. Zo is het dus niet. Bij de evangelist Matteus daagt het dat de scheiding tussen joden en niet-joden is opgeheven. De openbaring van God is voor iedereen.
De profeet Jesaja ziet niet zoveel anders. Het licht van Jesaja’s ster focust op een andersoortige koningsstad: klein en bescheiden. Daar openbaart Gods heerlijkheid zich in het kleine kind Jezus: God met ons, redder. Het lichtsignaal van Jesaja komt aan in Bethlehem, de stad van David, en is opgepakt door wijzen, mensen met visioenen, met antennes om dit licht de juiste betekenis en inhoud te geven.
In dit evangelie wordt het contrast tussen de twee koningen duidelijk. Herodes versus Jezus. Allebei koning van de Joden, maar een wereld van verschil: Schuldig – onschuldig
Wreed – barmhartig
Heimelijk – openlijk
Levennemend – levengevend
Voor de wijzen uit het Oosten is Jezus de koning van de Joden en de herder voor zijn volk. Voor ons, uit het westen, is Jezus de sleutel voor de bronnen in Israel. Zo brengen wij hulde aan de koning van de Joden.
De wijzen zien en volgen de ster. Een risicovolle reis met een dwaalspoor richting het paleis van Herodes: zij zijn aan het verkeerde adres. Maar de wijzen vinden het kind en gaan verder. We zouden kunnen zeggen dat de wijzen nog steeds onderweg zijn. Uitgenodigd, geroepen om door profetische visioenen wijzende sterren en het stralend licht te zien. Een moeilijke reis, maar met de orientatie op het Licht komen we bij de stemming waar voor iedereen de Zonne der Gerechtigheid opgaat.
Amen