Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

1 juli 2012

Lezing uit het Oude Testament: 1 Samuël 1:9-17.
Evangelielezing: Markus 5:22-43

Je kind gaat dood. Wreder kan de dood niet in je leven komen. Je kind dat dood geboren werd, je vergeet het nooit meer. Ik zal nooit vergeten hoe een oude vrouw mij, alsof het gisteren gebeurd was, vertelde hoe zij jaren geleden haar kind had verloren. Zo diep zit dat dus. Zoveel doet dat afschuwelijke gebeuren met je. Zozeer raakt je het lot van dat kind.
Nog jaren later vragen mensen zich af waarom zij hun doodgeboren kindje niet even hebben mogen vasthouden. Het was toch HUN kind?
Jaren later vragen mensen zich af hoe dat kind zich zou hebben ontwikkeld, indien het was blijven leven.
Je kind sterft eerder dan jij. Dat is tegennatuurlijk: jij had eerst moeten gaan. Ben je nou daarvoor oud geworden, om DAT te moeten meemaken? Het overkomt mensen helaas steeds vaker, met dat wij zo oud worden. JIJ bent in de tachtig en je kind werd nog geen zestig. Dat is toch niet eerlijk?
Je denkt elke dag aan je kind, meer nog dan aan je man, die er ook al niet meer is. Niet omdat je niet van je man gehouden hebt, maar omdat je je kind negen maanden bij je hebt gedragen. Moeder zijn gaat onbegrijpelijk diep.
Dat vreselijke verlies heeft je leven ingrijpend veranderd. Je draagt een verdriet met je mee, dat je nooit meer kwijtraakt: levenslang verdriet, gemis. Elke dag kijk je naar die ene foto. Nooit is dat ene kind uit je gedachten.
Je relatie veranderde door wat er gebeurd is. Je kon je vrouw niet meer bereiken, je kon haar niet volgen in haar uitingen van verdriet. Zij wilde er over praten, steeds maar weer. Jij zweeg er liever over. Je vluchtte in je werk. Zo groeiden jullie uit elkaar.
Anderen dreef dat verdriet juister dichter naar elkaar toe. Zo grillig, zo gevarieerd is het leven. Nu heb je geen kind meer en geen vrouw meer; niets. Ja, je hebt nu een vriendin; maar dat is anders. Dat het leven je van zoveel kan beroven…
Moeders praten er over, met een vriendin, thuis. Vrouwen weten: problemen van je af praten helpt. Mannen hullen zich liever in stilzwijgen, weten er geen raad mee, stikken in hun verdriet en gaan daardoor allerlei lichamelijke klachten krijgen. Het zwakke geslacht blijkt niet alleen hier sterker te zijn.
Moeders gaan voor hun kinderen door het vuur. Moeders smeken Jezus wanhopig om hulp. Vaders als Jaïrus ook. Misschien is Jaïrus wel bang geweest, bang om straks ook bij een kindergraf te staan. Of bang dat zijn vrouw hem verwijten dat hij onvoldoende heeft gedaan om zijn kind te redden van de dood. Hoe dan ook, voor Jezus staat een wanhopige vader, die Jezus als laatste reddingsboei ziet.
Hij is het hoofd van een synagoge. Of de critici van Jezus onder de joodse geestelijkheid dit Jaïrus in dank zullen hebben afgenomen, valt te betwijfelen. Maar Jaïrus denkt niet aan zijn erebaantje. Hij denkt alleen maar aan zijn doodzieke kind. Dan ga je door roeien en ruiten, is tactisch optreden niet het eerste waar je aan denkt.
Kom alsjeblieft mee om mijn kind de zegen geven; dan zal zij beter worden. In dat vertrouwen vragen zieken priesters nog steeds om een zegen, want onder Gods zegen… Een wanhopige vader die zijn Godsvertrouwen niet verliest, alles van Gods zegen, alles van rebbe Jezus verwacht. Een haast chassidisch verhaal, een aangrijpend gebeuren.
Geloof tijdens een ernstige ziekte. Houd je dan je geloof vast of verlies je het veeleer? Wat heb je aan je geloof in een crisissituatie? Jaïrus vertrouwt op de werking van het geloof, dat Gods zegen doorwerkt in je bestaan, ook als je ziek bent, juist als je ziek bent. Vandaar dat hij naar Jezus gaat.
Hoe staan WIJ rond een ziekbed? Vroeger ZONGEN we rond een sterfbed. De troost van vertrouwde bewoordingen, liederen die je goed doen. De troost van de muziek. Tegenwoordig hopen we dat men nog op tijd een nieuw geneesmiddel zal ontdekken dat wonderen doet. Is dat niet een ontzettend naïef optimisme? De arts in plaats van de priester; de nieuwste middelen in plaats van de Here God. Geef mij dan maar de troost van het kerklied. Een oud, vertrouwd lied biedt meer troost en diepgang dan valse hoop.
Jaïrus waagt het, met de moed der wanhoop, met het geloof. Hij is ten einde raad, net als die vrouw die Jezus ophoudt. Had dat mens nou niet even kunnen wachten? Maar ja, als je al zoveel gedokterd hebt, dan ben je toch niet meer voor rede vatbaar, dan grijp je toch elke strohalm vast, dan ga je toch door roeien en ruiten? Zeker als het je laatste kans is, de enige kans op genezing.
Jezus merkt deze vrouw op tussen al die mensen die zich om Hem heen verdringen. De goede Herder kent zijn schapen bij name, heeft oog voor elk van hen. Tot twee keer toe: ‘wie heeft mij aangeraakt?’ Wat een vraag met zoveel mensen die staan te dringen. Dan komt er een angstig vrouwtje naar voren, bevend over heel haar lichaam. Een mens in nood.
‘Ga heen in vrede! Uw sterke geloof is uw redding geweest’. Niet de enige keer dat Jezus een vrouw zo aanspreekt en verlost van haar angst en benauwdheid, redt uit een penibele situatie. Maar intussen komt zijn hulp voor een jonge vrouw te laat, volgens het oosterse fatalisme.
Jezus heeft niets met dat pessimisme vol berusting. Hem gaat het alleen om geloof, om Godsvertrouwen, om ‘sola fide’, om een bonafide geloof dat wat wil in plaats van verslagenheid, pessimisme. Geloof in de goede afloop, vertrouwen, terwijl om Hem iedereen al in de rouw is.
Zeker bij een jong meisje zijn er vele klaagvrouwen die gillen dat het je door merg en been gaat. U kent dat scherpe gegil van Marokkaanse vrouwen wel. In zo’n setting kom je dan thuis als vader. Jezus heeft er niets mee, met al dat overdreven misbaar. Maar wie de dorpstraditie niet respecteert, wordt uitgelachen, zeker als je niet in de macht van de dood gelooft.
Dan gaan zij naar binnen: vader, moeder, Petrus, Jakobus en Johannes, om met Jezus het leven te vieren, net als straks bij de verheerlijking op de berg; een voorproefje van Pasen. ‘Sta op!’ ‘En het meisje stond onmiddellijk op en kon lopen’. Wat zal die vader blij geweest zijn!
Vol Godsvertrouwen blijven hopen, de moed niet verliezen, DAAR draaide het dus om. Maar anderzijds: hoeveel ouders zouden niet hetzelfde hebben willen beleven als Jaïrus? Maar ZIJ moesten onverrichter zake naar huis gaan en naar een graf. Amen.