Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

11 maart 2012

Preek 11 maart 2012
Lezingen:
Exodus 20:1-17
Johannes 2:13-22
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

‘Ik houd mijn oog gericht op de Heer, hij bevrijdt mijn voeten uit het net’ Deze tekst uit Psalm 25 is de naamgever van deze zondag Oculi, zondag Ogen. Deze psalm zet vandaag de toon en legt het accent: gericht zijn op de Heer. Gericht zijn op de Heer, ook wel bekend als de bevrijder, met het programma van vrede en gerechtigheid.

Over deze Heer, deze God, horen we vandaag in twee gedeelten uit de bijbel. Uit Exodus de tien geboden, en uit het Johannes evangelie de reiniging van de tempel door Jezus.

De tien geboden horen we niet vaak. De ouderen onder u weten het waarschijnlijk nog van vroeger toen de tien geboden een vast onderdeel van de kerkdienst vormden, niet als lezing, maar aan het begin van de kerkdienst. Na votum en groet, een gebed om verootmoediging en genadeverkondiging
en tot besluit de tien geboden als regel der dankbaarheid, de geboden als richtsnoer voor het nieuwe leven om het maar ‘ns in de oude woorden van de kerkelijke traditie te zeggen. Het hele leven van de gemeente staat in dienst van God. God maakt zijn wil bekend en geeft richting aan het leven van de gemeente en van de samenleving. Gods gerechtigheid en vrede zijn normerend voor het leven.

Waar kwamen die geboden tot het volk Israël? Nou, dat weet u, dat was ergens in de woestijn, tussen Egypte en Palestina, bij de berg Sinai of Horeb. Ergens tussen uittocht en intocht. Eigenlijk bedoel ik dat niet! Dat is een aardrijkskundige vraag en die is zelden interessant.

Wat staat daarover in de tekst van vandaag, in Exodus 20? Twee dingen: 1. Ik ben de Heer Uw God, die U uit Egypteland heb uitgeleid, en 2. het land dat ik u wijzen zal. Dat is dus geen aardrijkskunde, maar het vertelt van het gevoel, van de mentale situatie, waarin Israël verkeerde, toen het deze geboden verkreeg.

1. Ik ben de Heer Uw God, die u uit het land Egypte bevrijd heb. Hij stelt zich eerst voor. Ooit gaf Hij aan Mozes bij de braambos die geheimzinnige roepnaam, “Ik ben die ik ben”. Hier specificeert Hij zijn naam met de toevoeging: Ik ben het die jullie heb uitgeleid, bevrijd uit de slavernij, uit de knechtschap, uit de onderdanigheid, je weet wel, Egypte. Nou en of, Egypte, daar komen ze net vandaan. “Ik ben de God die jullie daaruit gehaald heeft.” Zo stelt Hij zich nader voor. Voordat je met de geboden verder gaat, moet je dit weten. Dat dit de belangrijkste zin van de tien geboden is: de afzender. Hij die uitgeleid en bevrijd heeft. Misschien heeft deze ontdekking mij zelf ooit wel bewaard voor het blijven geloven. De dominee vroeg het ooit op catechisatie ‘Wat,’ vroeg hij ons: ‘wat is de belangrijkste zin uit de tien geboden?’ En wij maar puzzelen, niet doden, niet stelen en zo. ‘Nee,’ zei hij, ‘de belangrijkste zin is: de Afzender: God die bevrijdt.

Er staat nog een locatie in de tekst: “Het land dat de Heer uw God U geven zal.” Het staat er een beetje verborgen in een zinnetje in één van de geboden. Over het hoogachten van moeder en vader. Daar staat: opdat je dagen verlengd worden in het land dat de Heer je geeft. Let wel: het land dat Hij schenkt. De geschiedenis, later vertelt dat dit land ook nog bevochten moest worden, (ook nu nog trouwens) maar dit hoofdstuk heeft het over geven. Zo zeker als Hij het volk heeft uitgeleid, zo zeker is het ook dat Hij dit land zal geven. Dus dit hoofdstuk staat tussen die twee punten, tussen uitleiding en gave.

Ik vind dat je dit alles goed moet weten en dient te bedenken bij het gebruik van de tien geboden.

De tien geboden zijn geschreven voor een volk dat net de bevrijding achter de rug heeft, en onderweg is naar die gave van God, dat nieuwe land, om daarin een lang en dankbaar leven te gaan hebben.

De bevrijding achter de rug, maar alle verhoudingen zijn nog steeds getekend door wat ze in Egypte hebben meegemaakt. Het moet een volstrekt getraumatiseerd zootje mensen zijn geweest dat met Mozes en Aäron Egypte is uitgetrokken.

De teneur van deze nieuwe regels is volstrekt anti-Egyptisch. Nee, niet buigen voor zinloos gezag van goden, farao’s en slavendrijvers, geen 7x 24 uurseconomie maar een sabbatdag, een dag van ophouden. Hoogachting voor wie niet meer werken kan, geen economie van jatten en doodslaan, trouw blijven aan wie je naaste is, en niet die eeuwige hebzucht.

Wat hier aan de orde is, dat is gericht tegen de maatschappij die ze net verlaten hebben. Daarom zijn ze ook zo scherp geformuleerd. En u mag van mij zelf invullen hoe actueel dit is in de maatschappij van vandaag.

De tweede lezing, de tempelreiniging, is eveneens een scherp verhaal. Het verhaal is een inbreuk op het beeld van de zachtmoedige en genezende Jezus.
In de beeldende kunst is het vaak afgebeeld.

Afbeelding 1: Rembrandt
Rembrandt heeft een ets gemaakt van ruim 13 bij 16 cm, nog niet eens een A-4. Precies in het midden etste hij de hand van Jezus, gewapend met de zweep van touw die Jezus speciaal voor de gelegenheid gemaakt heeft. Als u goed kijkt, ziet u dat de aureool, de stralenkrans, niet om het hoofd van Jezus, maar om deze hand – met de zweep – heen getekend is. Uit de hand straalt zo een heilig vuur. Links van Jezus valt of buigt alles en iedereen zich naar links. Iemand met een mand kippen op zijn hoofd probeert het beeld uit te rennen. De man vlak linksonder Jezus grijpt nog net zijn geldbuidel vast, terwijl een andere zak de tafel afzeilt. Bijna alles wat beweegt – en zo is er heel veel te zien op deze kleine ets – beweegt zich naar links. Links, binnen de conventies van de 17e eeuw: de sinistere kant, de kant van het kwaad.

Wie en wat gooit Jezus in het Johannesevangelie allemaal de tempel uit? Johannes is hierbij uitvoeriger dan de andere evangelisten. Over de praktijk van de verkoop rond de tempel is niet heel veel bekend. We mogen aannemen dat er sprake is van een mengeling van normale handel en af en toe een geval van corruptie. Dan nog blijft de vraag waar de ongekende agressie van Jezus vandaan komt.

De discipelen helpen ons daarbij: zij herinneren zich een tekst uit Psalm 69: ‘de hartstocht voor uw huis zal mij verteren’ De psalmdichter is een in het nauw gebrachte man, vervreemd van zijn naasten, er wordt de spot met hem gedreven. Oorzaak van dit alles is dat hij opgebrand is aan de ijver voor Gods huis. Is hij alleen slachtoffer? Wie verder leest in deze psalm, ziet dat hij niet alleen bidt om uitredding – voorstelbaar – maar ook nog energie overheeft om zijn haters de meest vreselijke verwensingen toe te voegen, in de hoop dat God ze zal uitvoeren. Wanneer daar op z’n minst al niet heilige verontwaardiging in te lezen is, dan toch wel agressie en zelfs gewelddadigheid. Zo komen we al dichter bij Rembrandts zwepende hand. De agressie als keerzijde van het slachtofferschap komt er bij Johannes harder uit dan bij de andere evangelisten. Het wegjagen van handelaars en geldwisselaars, en ook van het vee en het uitschudden van de geldzakken heeft te maken met de achterkant van de messiaanse verlatenheid en bespotting.

Er zijn nog meer mensen aanwezig: de joden staat er, die vragen naar een teken. Wat Jezus hier doet, is niet zo maar een daad van vandalisme, maar verwijst ergens naar. Dat hebben alle betrokkenen goed door. Jezus antwoordt met de woorden over de tempel die ze zullen afbreken en die hij in drie dagen doet herrijzen. Opnieuw begrijpen we via de discipelen dat het hierom kruisiging en opstanding gaat. Tussen kruisiging en opstanding zit niet alleen de verlatenheid, maar ook de woede van de psalmist, het leegvegen van de tempel, de heilige woede van Rembrandt.

Johannes brengt het leegjagen van de tempel inhoudelijk heel dicht bij de kruisiging. Die heeft niet alleen te maken met het machteloos slachtoffer zijn van Jezus zelf, maar ook met het feit dat hij razend is over wat er in de buurt van zijn huis gebeurt.

Kruis en opstanding zijn niet alleen het inlossen van schuld en het opnieuw beginnen. Johannes schuift er nog iets tussen: de alles verterende haat tegen datgene wat – hoe dan ook – de tempel vervuilt en onrecht binnenbrengt onder het mom van een normale praktijk. Bij het kruis hoort niet zomaar machteloosheid, maar ook woede tegen normaal, alledaags onrecht. Rond het kruis moet ook geknokt worden, niet alleen voor iets, maar ook tegen iets.

De discipelen zijn op de ets niet aan te wijzen. Op grond van de tekst durf ik te zeggen dat we met hen kunnen meekijken meedenken, ons herinneren en associëren. Daarmee worden wij ook op een discipelhouding aangesproken. Welke verbanden leggen wij? Wat hebben wij begrepen, hoe leggen wij zelf het verband tussen deze geschiedenis en onze eigen werkelijkheid? Gods gerechtigheid en vrede, daar gaat het nog steeds om.

De vraag waarmee de kinderen weg zijn gegaan luidde: ‘denk jij ook wel eens: dat doet een ander wel?’ Dat kan gaan over het vegen van de sneeuw net iets verder dan je eigen straatje. ‘Moet ik dat nu altijd doen, laat de buurman dat nu ook ‘ns doen,’ Tegen iemand in de stiltecoupé in de trein zeggen dat de muziek wat hard staat. ‘Ik heb er ook last van, maar laat een ander….’ Dat zijn zaken van fatsoen, keurig allemaal, niets op aan te merken.

Maar ik denk bij deze vraag ‘dat doet een andere wel’ ook aan meer, aan zaken waar het op aan komt, zaken op leven en dood, onrecht en gerechtigheid. Dan wordt het spannend! Want we vinden het toch niet gewoon dat mede inwoners van ons land afgeserveerd worden. We vinden het toch niet gewoon dat de hulp zichzelf de tandartszorg ontzegt, omdat haar kinderen voor gaan; meer geld heeft zij niet.

Hoon en smaad treft mensen die zich inzetten voor Gods zaak op aarde, gerechtigheid, vrede, vrijheid. Hoon en smaad treft gelovigen (denk aan het Midden Oosten) ,

Afbeelding 2 occupy tenten voor St Pauls London (eigen foto)

Of actievoerders van de ‘occupybeweging’ in London. Het gaat mij dan om dat ene woordje: solidarity: solidariteit: gemeenschap en saamhorigheid. Gevaar en hoon treft de strijders voor recht en degenen die vanuit hun professie goede zorg aan gewonden willen geven, en daarin belemmerd worden,
denk aan Syrie. Gods zaak is een kracht die niet te stuiten is- een kracht die doorbreekt op een dag- moment suprême waarin liefde, vrede en vrijheid de overhand krijgen in een mensenleven.

Die kracht is ook werkzaam bij ons- in ons. Steeds weer mogen wij ons dat in herinnering brengen- en ons erdoor laten oprichten. Dan komt er – zo hoop ik – ook in ons iets los wat ik heilige woede zou willen noemen: verzet tegen onrecht dat mijn naaste aangedaan wordt.

Hopelijk antwoorden we dan op de vraag ‘dat doet een ander wel’, nou, maar dat doet de ander niet alleen: ik doe mee!

Moge het zo zijn.
Amen