Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

19 augustus 2012

Epistellezing: Efeziërs 5:15-20
Evangelielezing: Markus 7:31-37
Nou ja zeg, daar kom je toch niet als goede gelovige? Tyrus, Sidon, Dekapolis. Daar heb je niets te zoeken, want daar wonen toch geen gelovigen? Dat zijn toch randkerkelijken, allesbehalve goede Joden?
Jezus trekt die grens NIET. Hij zoekt ook daar mensen op, mensen die Hem nodig hebben, mensen die niet minder vertrouwen in Hem hebben dan zogenaamde voorbeeldige gelovigen. Ook daar wonen mensen. Mensen die een dove man bij Jezus brengen die amper uit zijn woorden kan komen, alsmaar staat te hakkelen. Over beperkingen, over grenzen, over moeite en leed gesproken.
Gelukkig is hij niet in een isolement geraakt. Gelukkig zijn er mensen om hem heen blijven staan, mensen die in de helende werking van de zegen geloven, mensen die in de genezende werking van Jezus geloven en daarom met deze man naar Jezus toe komen. Weer horen wij over iemand die zijn genezing aan behulpzame vrienden, aan het vertrouwen in Gods zegen te danken heeft. Eerst die vrienden die hun zieke vriend door het dak lieten zakken. Toen Jaïrus die Jezus smeekte zijn dochter de handen op te leggen. En nu deze hulpverleners.
Steeds blijkt hoezeer mensen afhankelijk zijn van het vertrouwen en de hulp van anderen. Waren die behulpzame mensen er niet geweest, dan hadden zij hun genezing kunnen vergeten. Over de belangrijke rol van vrijwilligers gesproken.
Rond Jezus draait het steeds weer om een gemeenschap van behulpzame medemensen. Wij, de kerk dienen zo’n gemeenschap van trouwe hulpverleners te zijn. Zonder behulpzame medemensen zijn mensen veroordeeld tot een leven met beperkingen. Waar men geen grenzen durft te overschrijden, waar men niet vol verwachting leeft, waar men de moed opgeeft, geeft men een medemens op, laat men een medemens met de problemen zitten. Dat kan je toch niet maken?
Mensen zijn afhankelijk van medemensen. Neem nou deze man. Hij is doof en hij kan bovendien door zijn doofheid amper praten. Dubbel gehandicapt, terwijl wij daar vandaag de dag van alles aan kunnen doen. Daar zijn wij stapje voor stap in geslaagd doordat deze genezingsverhalen de eeuwen door mensen geraakt hebben, geïnspireerd hebben om zich in te zetten voor zieke en gehandicapte medemensen.
Deze man kan niet communiceren met zijn omgeving. Dan ontgaat je veel. Dan leer je de hele dag ‘wat zeg je?’ roepen snel af. Dan geef je de moed op contact op, gevangen als je zit in je eigen lichaam. Gevangen in een isolement waar je niet uit komt. Tenzij je mensen hebt die je NIET opgeven, om je heen BLIJVEN staan. Geweldige medemensen! (duim omhoog).
Mensen die veel geduld moeten opbrengen, want je kan deze man amper verstaan. En raden wat iemand zegt is moeilijk. Voortdurend moeten raden wat men zegt, dat word je gauw zat. Deze medemensen hebben de moed NIET opgegeven en komen daarom bij Jezus met dit hopeloze geval. Jezus als laatste strohalm. Jezus, die zucht over het leed dat deze man heeft getroffen. De genezer lijdt met de patiënt mee. Ook Jezus lijdt, net als wij, onder de nood van de wereld. Hier zucht Hij daaronder; straks, bij Lazarus, weent Hij daarover.
Jezus legt deze zieke man NIET de handen op, maar spreekt WEL een gebed uit: Effatha, een woord dat ook in ons land zal doorwerken ten dienste van medemensen. De man is met één klap compleet genezen, bevrijd van de belemmeringen die hem gevangen hielden, beperkten in de mogelijkheden om volwaardig mens te zijn. Hij kan dus horen. Hij kan dus
normaal spreken. Hij kan zich eindelijk verstaanbaar maken. Wat een heilzame verandering! Hij kan nu dus Gods geboden beluisteren en gehoorzaam in praktijk brengen, eindelijk volop Jood zijn. Niet langer afhankelijk zijn van de hulp van anderen, maar zelf als ervaringsdeskundige van hulp afhankelijke medemensen gaan helpen. Van hulpbehoevend tot hulpverlener. Nog een grens over. Weer een andere kant van de medaille. Wat een mogelijkheden ontsluit Jezus! Wat een winst!
Hij kan horen. Hij kan spreken. Hij kan nu dus ook dankbaar de lofzang zingen. En wat mis je veel, als je niet kunt zingen! Eindelijk kan deze man God loven met woord en daad, eindelijk zingen. Dan gaat er een nieuwe dimensie voor je open. Zonder het lied, zonder de lofzang is het bestaan leeg. Zingen maakt je tot optimaal mens, tot een mens die openstaat voor de troost van de muziek. De troost van een genezing en nu ook nog de troost van de muziek.
Troost ontleen je aan niet aan simpele songs, eendagsvliegen, maar aan teksten die steeds opnieuw hun waarde bewijzen, aan doorwrochte klassieke muziek, niet aan een melodietje. Deze man heeft veel om dankbaar voor te zijn, dus veel om dankbaar over te zingen. Hij kan nu eindelijk volop meedoen aan de eredienst in tempel en synagoge.
In het noorden van Israël wonen dus niet alleen maar halve heidenen die je maar beter kunt afschrijven. Tussen die zogenaamde randkerkelijken gaan ook ongekende mogelijkheden schuil: mensen die medemensen trouw helpen, mensen wier leven dankzij een genezing van totaal verandert. Jezus schrijft mensen NIET af. Hij geeft het met mensen niet op. Hij ziet ons onbekende mogelijkheden in mensen en gaat daarom door waar wij vaak ophouden, stoppen.
Jezus opent ons de oren, schept ruimte voor ons, opdat wie oren heeft hoort wat God bedoelt met het leven en van die optimale speelruimte gebruik maakt.
Die man die nu eindelijk normaal kan praten moet wel één ding doen: zwijgen over hoe geweldig Jezus mensen helpt. Doofheid – stilte, kunnen spreken – geluid; en dan WEER stil zijn. Dat is te veel gevraagd. Net als die man die eens bezeten was (Markus 5:20) kan ook deze man uit Dekapolis niet over Gods goedheid zwijgen. De mensen kunnen hun mond niet houden over wat zij dankzij Jezus hebben meegemaakt.
Zwijgen over wat je verbaasd, verwonderd heeft, dat lukt niet, dat is te veel gevraagd. Deze zogenaamde heidenen kunnen de stilte over God doorbreken, iets wat ons, zogenaamde gelovigen, niet lukt. Wij zwijgen over God in plaats van over Hem te spreken. Is die zwijgzaamheid wel een goede zaak? Is dat een weldadige stilte of veeleer een beklemmende stilte? Jezus doorbreekt hier de stilte. Moeten wij de stilte in de wereld over Jezus dan ook niet doorbreken? Of laten wij toe dat mensen doof blijven voor een boodschap die heil, genezing, vreugde teweegbrengt?
Wie is hier nu eigenlijk doofstom? Niet wie, in ONZE ogen, heidenen zijn. Zij spreken vrijuit over Gods goedheid; toen, vandaag. In Afrika, in Azië vertellen mensen die tot geloof zijn gekomen vrijmoedig over God. In Europa zwijgt men over God. Is dat misschien ten diepste de crisis waar Europa in verkeert? Amen.