Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

22 april 2012

Lezingen:
Micha 4:1-5
Johannes 21:15-25

Gemeente van onze Heer Jezus Christus,

Vanmorgen heb ik onze oudste dochter naar de gevangenis in Almere gebracht. Ze moest zich om 8:30 uur melden. Afspraak is afspraak, zo gaat dat bij justitie. Er valt niet te onderhandelen of te sjoemelen, zeker niet als het om jongeren gaat. Gevangenis? Melden? “Wat is daar aan de hand?”, vraagt u zich wellicht af? “Of, heb ik een nieuwtje gemist?”

Er is dít aan de hand. Debora speelt in een jeugdorkest in Almere, en dat orkest is door de gevangenisdirecteur uitgenodigd om in de gevangenis twee concerten te geven, vanochtend en vanmiddag. Om een heel orkest binnen te loodsen, het lijkt op inchecken op Schiphol, is een hele klus, vandaar op tijd zijn. Van het concert worden tv-opnames gemaakt die gebruikt worden in de RTL-4 serie ‘Buch in de bajes’. Menno Buch heeft in de gevangenis in Almere gesprekken met personeel en met gedetineerden. Vorige week zondag was de eerste uitzending en we hebben daar samen naar gekeken om een indruk te krijgen. Alle orkestleden hadden al wel een rondleiding gekregen, maar nu konden we nog meer ‘achter de schermen’ zien. In één van die gesprekken vertelde een gedetineerde dat hij van de zware criminaliteit zijn beroep had gemaakt. Hij is in te huren om mensen te vermoorden, en daar moet je dan wel grof geld voor neertellen. Genade, dat woord kende hij niet.

Juist het woord ‘genade’ dat hij gebruikte, haakte bij mij aan het evangeliegedeelte van vanmorgen.

Na de opstanding verschijnt Jezus een aantal keren: aan Maria, de leerlingen en aan Tomas. De laatste verschijning is aan het meer van Tiberias, waar de discipelen maar weer aan het vissen zijn gegaan. Deskundig als zij zijn op dit gebied, blijft de vangst ditmaal uit. Op aanraden van een onbekende stuurman aan de wal gooien ze de netten aan de andere kant van het schip uit
Zij halen een ongehoorde vangst binnen. Pas bij de uitnodiging van Jezus tot de maaltijd herkennen zij hem. Na afloop van die maaltijd vindt het indringende gesprek tussen Jezus en Petrus plaats.

‘Heb je mij lief’ dát is de ogenschijnlijk eenvoudige vraag die Jezus aan Simon, de zoon van Johannes stelt. Eenvoudig, en zeer indringend. Simon, zoon van Johannes wordt hij weer genoemd. Petrus, rots, deze naam moet nog even wachten. Simon weet heel goed hoe het zit, wat zijn geloof betreft.
Zijn opvattingen zijn in orde. Hij is diegene die uitriep: ‘ U bent de Christus, de Zoon van de levende God.’ Petrus is met hart en ziel betrokken op zijn Heer Jezus Christus. Zijn meelevendheid laat niets te wensen over. Hij sprong uit de boot om over het water naar Jezus te gaan. Ook in het voorafgaande, springt hij het water in naar de opgestane Heer toe. In alle evangeliën staat Petrus op de voorgrond maar blijkbaar is dat niet genoeg. ‘Simon, zoon van Johannes,’ klinkt het, ‘ondanks al je goede bedoelingen: Heb je mij lief?’

Geen donderpreek. Geen beschuldiging. Geen tuchtmaatregel. Jezus zegt niet: ‘Je hebt mij beledigd, je hebt mij verloochend. Dat is niet wat Jezus vraagt of zegt. Hij beschuldigt hem niet. Hij kleineert hem niet. Hij komt niet met allemaal boze woorden of een donderpreek. Jezus vraagt alleen: ‘Heb je mij lief?’ Juist deze woorden zijn pijnlijk. Simon, de zoon van Johannes had misschien een beschuldiging verwacht, een aanklacht. “Waarom heb je dat gedaan? Waarom heb je je geschaamd voor mij? Waarom deed je dat? Waarom zei je ‘ik ken hem niet.’ En niet één keer, maar drie keer!” Het enige wat Jezus vraagt, en Hij kijkt hem recht in de ogen, is: ‘Heb je mij lief?’

Het antwoord van Simon is tweemaal ‘Heer, u weet dat ik u lief heb’ U weet … Er staat niet dat Petrus zegt: ‘Ik heb u lief.’ Nee. Hij zegt: u weet dat toch, Jezus. U weet het toch beter dan ik het zelf weet.
Dieper dan ik mijzelf ooit ken, kent gij mij,

De derde keer zegt hij: “U weet alles. God, Jezus, u weet dat toch. Als ik het niet meer weet, weet u het toch? In al mijn schaamte en gebreken, in al mijn falen in al mijn verloochening naar Jezus toe, kijkt Hij mij aan, ondanks mijn falen, gebreken, zoeken, tasten en verdwalen.” De Naardense bijbel vertaalt ‘Simon van Johannes, ben je mijn vriend? waarop Simon antwoordt: ‘u kent mij toch als uw vriend?’

Dan denk ik weer aan die jongen in de gevangenis in Almere. Hij kent geen genade, zoals hij zelf zegt. Ik vraag mij dan af wat er allemaal mis is gegaan in het leven van deze man, dat het zó ver is gekomen. Dat hij mensen ziet als objecten die je kunt omleggen en zo je geld verdienen. Dat hij zonder enig normbesef op deze manier met mensen omgaat. Is er werkelijk niemand die eerder in zijn leven een indringend gesprek met hem gehouden heeft? Is er nu werkelijk niemand die tot hem wist door te dringen met noties van wat leven is, inzicht in je fouten en opnieuw mogen beginnen,
je leven een andere wending geven, van genade? Is er werkelijk niemand die een echte vriend van hem is?

Het is een indringend gesprek tussen Jezus en Simon. Na de drie vragen is er sprake van eerherstel. Simon is gerehabiliteerd en weer aangenomen als discipel. Er is echter meer aan de hand: hij wordt geroepen tot het herdersambt. Drie keer is de reactie van Jezus op het antwoord van Simon ‘weid mijn lammeren,’ ‘hoed mijn schapen’ en ‘weid mijn schapen’ Simon wordt van visser herder, een verandering van professie. Simon wordt weer Petrus, de rots, die nu als geen ander van de branding van verzoeking en verraad weet. Nu is hij een echte rots in de branding.

Is de verloochening een schaamtevolle herinnering geworden? Petrus is geschikt als herder, juist omdat hij weet hoe lastig het is om schaap te zijn. Hoe moeilijk het is om de consequenties van de navolging van Jezus te aanvaarden. Hij, zo schrijft de evangelist Johannes, zal dit volgen van Jezus bekopen met de dood. Zijn bravoure is verdwenen. Gelouterd is hij weer tevoorschijn gekomen.
Gods toewending tot de mensen, vol genade, wordt hier duidelijk gemaakt aan de hand van het gesprek tussen Jezus de Opgestane en Simon die weer Petrus heet. Geloven heeft alles te maken met genade en rechtvaardiging, steeds weer opnieuw mogen beginnen.

Zo komt die evangelie adembenemend dichtbij ons. Het komt dichtbij omdat het ons uittilt uit ons eigen ik, ons losmaakt uit ons isolement en volop in de gemeenschap zet, de gemeenschap van Hem, die ons zijn lammeren noemt. Juist in die gemeenschap, in de kerk, die er mag zijn ten dienste van anderen, van de wereld. Pasen vieren in de gemeente, dat maakt niet alles heel, dat weten we,
en sommigen weten dat maar al te goed. Soms moeten we leren leven met pijnlijke breuken, die je lang met je meedraagt en die nooit helemaal over gaan.

Maar Pasen geeft wel volop en voluit moed om door te gaan, op de weg naar dat land, naar die toekomst waar zwaarden omgesmeed zijn tot ploegscharen en speren tot snoeimessen. Op weg, om er onderweg teken van te zijn, Onderweg kun je zo maar een beeld ervan tegen komen – omdat we geloven de God die ons beter kent dat wij onszelf.Geloven in God die ons tot vriend wil zijn.

Amen