Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

23 juli 2006 Vijfde zondag van de zomer

ds. Dick Pruiksma

Jeremia 23 : 1-6, Marcus 6 : 30-44

Gemeente van de Heer,
Het evangeliegedeelte van vandaag sluit naadloos aan bij wat we vorige week hoorden over de uitzending van de discipelen. Want vanmorgen lezen we dat de discipelen weer bij Jezus terug komen en dat ze Hem vertellen over alles wat ze gedaan hadden en hoe ze de mensen onderwezen hadden. Ze heten op dit moment dan ook geen discipelen. Dit is de enige keer dat Markus het woord apostelen gebruikt. Uitgezondenen. Ze hebben hun opdracht volbracht om onder de mensen het goede nieuws bekend te maken, hen tot inkeer te brengen, de boze geesten uit te drijven en de zieken te zalven en te genezen. Zij hebben onder de mensen hun Heer present gesteld. Waar zij waren, daar was Hij. Ze zijn even geen leerlingen meer, geen discipelen, maar apostelen.

En dan komen ze terug met al hun verhalen en Hij zei tegen hen: het zou goed zijn wanneer jullie wat tot rust konden komen. Weet je wat, we gaan hier vandaan. We laten de drukte even achter ons. Laten we een plek opzoeken waar we even onder elkaar, even alleen zijn. Dan kunnen jullie na alles wat je hebt meegemaakt als apostelen, dan kun je even op verhaal komen. Want het was een voortdurend komen en gaan van mensen. Ze kregen zelfs nauwelijks de kans om even wat te eten, zegt Markus er bezorgd bij. Maar dat komt aan het eind van het verhaal helemaal goed. Want dan is er zelfs brood over.

We kunnen natuurlijk vanaf dit begin meteen doorstomen naar het verhaal van de broodvermenigvuldiging aan het slot van de lezing. Maar dan missen we het centrum. Want wat gebeurt er? Markus vertelt het allemaal op licht ironische toon. Ja ja, even een rustige plek zoeken om op verhaal te komen. Nou, dat had je gedacht. Ze hebben hun boot nog nauwelijks op het wijde water van het meer gebracht, of veel mensen begrijpen al waar ze zo ongeveer naar toe zullen gaan. En vol haast trekken ze over land daar naar toe. En wanneer Jezus aan land gaat, is die plek niet meer stil. Maar staat er een menigte mensen op Hem te wachten. En Hij voelde medelijden met hen, zo lezen wij dan in onze nieuwe bijbelvertaling. De Naarder bijbel zegt dat Hij diep bewogen raakte over al die mensen. Dat is al wat meer. Zoals onze eerdere vertaling zei dat Jezus met ontferming werd bewogen over de menigte die op Hem wachtte. Dat is nog wat meer.

Maar het mag wel wat lijfelijker. Want er staat letterlijk dat Jezus er tot in zijn ingewanden beroerd van was. Hij werd er ziek van, van wat Hij ziet op het moment dat Hij aan land stapt. Hij ziet al die mensen en Hij vóelt hun gemis. Dat vóel je. Letterlijk. Je lijf gaat pijn doen. Want je lijf, je lichaam reageert op dingen die je ziet, op de dingen die je meemaakt. Zoals de radelóósheid van verdriet echte píjn doet in je lijf. Het gaat Jezus door merg en been wanneer Hij de mensen ziet. Hij wordt er beroerd van. En wat doet Hij? Geeft Hij hen meteen brood te eten? Welnee. Dat komt allemaal straks. Hij begon meteen hen te léren, het een na het ander. Zo diep was Hij geraakt dat Hij niet meer kón ophouden. En dán pas en dáárdoor pas komen de discipelen en ze zeggen: Het is al laat. Stuur de mensen weg. Nu kunnen ze nog wat te eten kopen in de dorpen hier in de buurt. En dán volgt tot slot het wonder van de broodvermenigvuldiging. Maar dat wordt alleen maar nódig om wat er midden in het verhaal geschreven staat.

Jezus ziet de menigte en het gaat Hem door alles heen. Hij ziet een kudde. De mensen zijn schapen maar ze hebben geen herder. Het gaat Hem zó aan het hart. Dit kán toch niet. Dat het volk van God geen herder zou hebben. Er is toch altijd iemand geweest die de staf opnam, de herdersstaf, en het volk als schapen leidde. Eerst was er Mozes die het volk als één kudde uit het land van de angst heeft uitgeleid. En toen Mozes oud geworden was, trad hij voor Gods aangezicht en zei: God van Israël, laat er iemand zijn die het volk zal leiden. Iemand die hen zal voorgaan. Opdat de samenkomst van de Ene, de Eeuwige, niet zal zijn als schapen die geen herder hebben. U leest het in Numeri 27. Daar is het begonnen, het verhaal van de goede herder. En de man die wordt aangewezen om herder te zijn voor de schapen, de opvolger van Mozes, heet Jozua. Maar zo heet Jezus in het Hebreeuws natuurlijk ook. Of lees het indrukwekkende hoofdstuk Ezechiël 34 over de goede herders en de slechte herders. Ik zál ze, zegt de Heer. Die herders die mijn volk misleiden en uitbuiten. Ik zal de schapen van mijn volk van hen wegnemen en aan een góede herder geven. Of neem onze oudtestamentische lezing van vandaag uit Jeremia 23. Wee de herders die mijn schapen in het verderf storten. De dag zal komen, zo zegt de Heer, dat Ik een goede herder voor mijn volk zal zenden. Hij zal het volk met wijsheid regeren en in heel het land zullen recht en gerechtigheid heersen. Over de goede herder gesproken! En dan hebben we het nog niet eens over psalm 23 gehad. Ik zal van Gód als van mijn herder spreken. Want uiteindelijk is Híj de goede herder.

Dit gebeurt in ons verhaal van vandaag. Vergeet nog even het wonder van de broodvermenigvuldiging. Dat wonder werd alleen maar broodnodig om dit eerst gebeurde: Jezus stapt aan land en Hij voelt de pijn dat de mensen zijn als schapen zonder herder. En meteen begon Hij hen te onderwijzen, te leren. Dat is dus kennelijk het gemis van de mensen. Daardoor dwalen ze rond als verloren schapen. Ze worden niet onderwezen. Hen wordt niks geleerd. De kudde wordt niet bijéén gehouden en hen wordt niet de wég gewezen. En Hij begon hen te onderwijzen, het een na het ander. Zoveel dat het hartstikke laat wordt. Zo hoog is de nood van de schapen. Ze moeten broodnodig onderwézen worden.

En nu komen we op een kritiek punt. Want we willen natuurlijk toch begrijpen wat dit centrale thema van het evangelie van deze dag te betekenen heeft voor onszelf. Voor ons samen als kudde, voor onze gemeente en voor ieder van ons persoonlijk. Maar verwacht dan niet van mij dat ik uitgebreid ga mopperen zoals die ouderling in Lichtenvoorde die dertig jaar geleden al vond dat het volk door gebrek aan kennis ten onder ging. Wat leren de kinderen vandaag de dag nog op catechisatie, dominee? We hebben vroeger op catechisatie de Heidelberger Catechismus moeten leren en de Dordtse leerregels. En elke maandag op school een psalmvers. Maar kijk nou eens. De mensen weten van niks meer. Tja, ik was als jonge dominee natuurlijk begonnen met een toen totaal nieuw en eigentijds catecheseprogramma. Maar, zei hij, léren ze nog wel wat? Want wat wéten de mensen nog? We moeten ze veel meer léren want ze zijn als schapen zonder herder. En inderdaad, je kunt je soms grote zorgen maken om wat mensen nog leren. Over het onderwijs, over het godsdienstonderwijs. Over de godsdienstige opvoeding van de kinderen thuis in de gezinnen en over nog veel meer.

Maar laten we eerlijk zijn? Zou dat écht het onderwijs van Jezus zijn geweest? In Markus 6 worden we bepaald niet gedetailleerd ingelicht over wát Hij nou precies heeft onderwezen aan de menigte daar langs de oever van het meer. Maar zou Hij bij wijze van spreken lesboeken hebben uitgedeeld? Zo, stelletje onwetenden. Boeken open, monden dicht. Les 1. Vragen? Geen vragen.

Zou het zo zijn geweest? Of zou het onderricht van de Heer zijn gegaan over dat ene onderricht dat er te onderrichten is. Over die ene schat in de akker, over die ene parel van grote waarde die gevonden moeten worden. Zou Hij niet tot ver in de avond gesproken hebben over dat ene dat geweten moet worden en waarover je eindeloos kunt vertellen. Omdat in plaats van je verstánd, je hárt er vol van is: Over de goedheid van God en hoe Hij ons wégen wijst. Over hoe je Hém kunt vinden en in zijn licht kunt ondergaan. En dat er dan brood is voor het hart. Die goede herder zal je voorgaan. Hij zal uitgaan en ingaan en een weide vinden voor je ziel. De plaats waar zij waren, was vol groen gras. Ik durf er wel op te vertrouwen dat het onderwijs van Jezus dáárover ging en daarover alleen. En ik zou er voor willen pleiten dat alle catechisaties en alle godsdienstlessen en vooral ook alles wat er in de gezinnen gebeurt aan godsdienstige opvoeding en alles wat wij samen als gemeente doen op welk terrein dan ook, ik zou er wel voor willen pleiten dat het allemaal over niets anders zou gaan dan over dat ene waarin wij voortdurend onderwezen moeten worden: in de goedheid van God. Dat wij niet als schapen zonder herder in ons leven hoeven rond te dwalen. Maar dat Hij jou te kooi brengt en er is brood voor het hart. Ik zou het willen zeggen tegen die oude mevrouw en tegen iedereen als zij die met angst voor de dood is oud geworden. Want we hebben natuurlijk ontzettend ons best gedaan om brave mensen te zijn, maar ja, we hebben ook wel onze verkeerde dingen, dominee. Maar weet u dan de weg nog niet, de weg waarop Hij voorgaat die de goede herder is. Bent u daar dan niet in onderricht? En dat die weg nergens anders kan eindigen dan in de kooi van de schapen. En dat zelfs als er maar eentje buiten blijft ronddwalen, dat Hij dan komt en jou vindt. Amen.