27 mei 2012
Pinksteren 27 mei 2012
Lezingen:
Ruth 1
Handelingen 2: 1-24
Gemeente van onze Heer Jezus Christus,
Wat is voor jou Pinksteren? Wat vertel je je buurvrouw die nieuwsgierig is wat je daar in de kerk doet op deze zonnige zondagmorgen, maar er zelf niets van af weet? Ongeveer deze vraag stelde ik afgelopen maandag in de voorbereidingsgroep.Er kwam een keur aan antwoorden. Een greep: “Pinksteren is opnieuw beginnen, ‘de Geest van de Heer maakt een nieuw begin’.” “Een schone lei, een frisse start.” “Pinksteren ‘los’ uitleggen is lastig,” zei één. “Ik zou een lijn trekken van Kerst, Pasen en dan Pinksteren.” “Met Pinksteren mogen alle volken, tongen en talen mee doen in de geschiedenis van God met mensen, dat hoor ik in het verhaal uit Handelingen 2 en ook in Ruth. Het heil voor alle volken”
Pinksteren is het feest naar buiten. Inderdaad dat alle volken mee gaan doen in de geschiedenis van God met mensen. Het feest heeft iets extraverts en dat heb ik de afgelopen week ook gevonden bij collega’s die daarover iets schreven op Facebook of Twitter. Kerkdiensten buiten, rode ballonnen oplaten. Contact met scholen waarvan de leerlingen op kaartjes schrijven wat pinksteren is, en deze ballonnen vandaag oplaten. Pinksteren maakt creativiteit los, de deuren open, laat zien wat je beweegt. Daar zijn verschillende beelden voor, zoals we deze ook terugvinden in het antependium, het kleed aan de liturgische tafel: de duif als beeld van het nieuw begin, denk aan Noach, de duif als Heilige Geest, de rode kleur, de vlammen als van vuur.
Dat gaat niet allemaal van zelf: in beweging komen. Bij de beide verhalen die we vandaag hebben gehoord, gebeurt er weliswaar van alles, maar het duurt even voor één en ander in beweging komt,
maar als het dan ook gebeurt…..
We hoorden van Ruth en Noomi. Het begin als een verhaal van verlies: hongersnood in Bethlehem.
Er is geen brood in ‘broodhuis’, want dat betekent Bethlehem. Een gezin emigreert en zoekt als economisch vluchteling asiel in Moab. Het is het verhaal van Elimelech, mijn God is koning, Noomi, liefelijk en hun zonen Machlon, de zwakke en Chiljon, de ziekelijke. Hun namen geven al aan welke rol zij hebben in het verhaal. De zonen huwen in Moab met Orpa, stijfkopje en Ruth, roosje of vriendin.
Het volk Israel werd omringd door vijanden en Moab is dé vijand met stip.Dat stamt uit de tijd van de woestijntocht: Moab heeft de gastvrijheid geschonden door het volk geen water en brood te geven. Maar deze voorgeschiedenis speelt nu geen rol: in de vreemde gelden andere wetten wil je daar toekomst vinden.
Voor de mannen in het verhaal is niet meer weggelegd dan ‘dat ze er niet meer zijn’ . Zij waren de garantie voor de kost, de toekomst en het verwekken van kinderen, maar daar is geen sprake meer van. Moab is geen blijvend vaderland voor Noomi en het bericht dat de honger voorbij is, zet haar in beweging: terug naar de toekomst. Noomi wordt uitgeleide gedaan door haar schoondochters, maar ze stuurt hen bij de grens terug. Ze wenst hen de goedheid van God, een nieuw onderdak en nieuwe toekomst. Noomi kan het niet meer bieden. ‘Ga terug dochters, ga terug!’
Orpa en Ruth worden geschetst vergelijkbaar met Abraham: ze laten hun familie, land en godsdienst achter om met Noomi mee te gaan. Orpa keert uiteindelijk op haar schreden terug, zij gaat terug naar haar volk en haar god. We constateerden afgelopen maandag dat er een negatief beeld rond Orpa hangt. Ze doet wat haar schoonmoeder haar aanraadt, maar toch is het niet goed, ze gaat af door de zijdeur.
Ruth doet het anders: Vraag me toch niet langer u te verlaten en terug te gaan, weg van u. Waar u gaat, zal ik gaan, waar u slaapt, zal ik slapen; uw volk is mijn volk en uw God is mijn God. (Ruth 1 vers 16)
Vreemd, dat Noomi er op staat haar dochters terug te sturen. Zij ziet voor hen geen toekomst bij haar volk, en haar God. Ze raadt het zelfs af!
Ruth kiest voor het onbekende, in solidariteit met haar schoonmoeder. De keuze voor Noomi, voor het volk van Noomi is ook een keuze voor de God van Israel. Ook zal zij haar hele leven ‘de moabitische’ blijven heten, Ruth passeert de grens die zij van haar nature had.
In Bethlehem is het de tijd van de gerstenoogst, de stad doet z’n naam weer eer aan. Maar beide vrouwen hebben nergens recht meer op, ze maken geen deel uit van de gemeente, juist door die oude voorgeschiedenis. Maar diezelfde regels schrijven nog een ander – belangrijker – gebod: er zullen onder u geen armen zijn. Het redden van mensenlevens gaat altijd boven alle andere geboden.
Waar Noomi haar schoondochters afraadt om zich te verbinden aan de God van belofte en bevrijding, doet Petrus juist het tegenovergestelde. Bezield en begeesterd door de geest van God, die mensen in beweging zet, de ramen opgooit, die de apostelen uit hun bovenkamer doet waaien, vertelt hij aan iedereen die het maar horen wil over de grote daden van God. Hoe zouden ze elkaar verstaan? Het is de tale Kanaans: niet archaisch of oubollig taalgebruik, maar de taal die verhaalt over de grote daden van God die in Jezus gedaan zijn, waarover de profeet Joel al profeteerde.
Wat gebeurt hier? Wat doet Petrus? Geeft de apostel hier een stukje dogmatiek ten beste? In ieder geval dit: hier wordt voor het eerst in de geschiedenis verkondigd, dat Jezus niet dood is, geen verleden tijd, maar tegenwoordige tijd. Hij is present als de levende Heer, die door zijn Geest nog steeds mensen aanspreekt, tot leven wekt en omkeer. Het verhaal van Jezus moet ons steeds opnieuw verteld worden, wil het ons leven hier en nu raken, omzetten en richting geven, anders raken we gedesoriënteerd en vallen we in de kortste keren terug in onze eigen vrome of goddeloze bedenksels.
Het mooie is dat de preek van Petrus mensen zó geraakt, dat ze zich omkeren en een nieuw begin willen maken. Ze kiezen voor de weg van Jezus, de weg van Pasen, zoals die in de doop wordt uitgebeeld: kopje onder gaan en weer overeind komen, het oude leven achter je laten en opstaan tot een nieuw leven. Dat doen ze niet in hun eentje, maar met anderen samen, 3000 op één dag zelfs.
En zo ontstaat de eerste christengemeente.
Pinksteren is ook en vooral: dat mensen zich omkeren en een geméénte gaan vormen en – zoals Lucas het zegt – ’trouw blijven aan het onderricht van de apostelen, de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden’. Hier loopt het Pinksterverhaal dus op uit: op een gemeente die zich steeds weer oriënteert op het verhaal van Jezus, zoals deze gemeente. Een gemeente aangeraakt door God,
een gemeente die zich daardoor laat samenbinden tot een gemeenschap, waarin je naar elkaar omziet.
Waar je met elkaar deelt wat je ontvangen hebt, omdat je samen deel hebt aan het lichaam van Christus, een gemeenschap die leeft op de adem van het gebed, ‘in een geest van eenvoud en vol vreugde’, omdat je je samen verantwoordelijk voelt voor het welzijn van deze gemeente met deze opdracht. Zo’n gemeente heeft uitstraling.
Het verhaal van deze God, de God van Ruth en Noomi, de God van Jezus, gaat door. Dat is het vuurtje dat we brandend houden en doorgeven. Ook in ons wil Hij zijn liefde wekken, aangeraakt worden door God, door de liefdevolle geest van God. Liefde die ons sterk maakt; zodat we ons leven delen met anderen, in vreugde en verdriet. Zodat we liefde delen met wie dicht bij ons staan, maar ook met wie ons vreemd zijn. Zo zingt Gods naam de wereld rond, ook nu, ook vandaag. Zo maakt Gods Geest ons tot mensen die bij elkaar horen en bij Hem horen. Zo wil Hij onze God zijn, tot in eeuwigheid.
Amen