Het doel van ons gemeente-zijn is dat we als gemeente(leden) groeien in de verborgen omgang met God, groeien in de onderlinge gemeenschap, samen één zijn in veelkleurigheid, verbonden met, gastvrij naar en dienstbaar aan de samenleving en de wereld.

5 februari 2012

Ds. Lamfers

Dienst 5 februari:

Lezing uit de geschriften: 2 Koningen 4:16-21 en 31-37
Evangelielezing: Markus 1:29-34

Van alle kanten komen zij naar Hem toe. Ook in Kafarnaüm zijn er heel wat zieken, dus ook heel wat mensen die zich zorgen maken om een medemens. ‘De armen hebt U altijd bij U’ (Mattheüs 26:11); en de zieken dragen wij altijd met ons mee; en niet te vergeten: onze doden. Wat een zorgen heeft een mens toch! Komt er dan nooit een eind aan al die zorgen die ons kwellen?
Je kunt met al die zorgen rond blijven lopen, maar je kunt je zorgen ook overdragen, door ze aan God voor te leggen, net als deze mensen hier. Dat lucht op; dat relativeert. Deze mensen hier brengen hun zorgen bij de man Gods, in de hoop dat God hun zorgen zal verminderen doordat mensen God zij dank beter worden.
Af en toe zien wij daar iets van, een glimp van Gods goedheid, een teken dat Gods toekomst er aan zit te komen, wij eigenlijk continu in de Adventtijd leven, God naar ons toe komt. Om ons daarvan bewust te maken, stellen Elisa en Jezus in Gods naam paal en perk aan de macht van het kwaad en daarmee aan onze bezorgdheid. Elisa en Jezus laten ons zien dat de macht van het kwaad beperkt is, dat het kwaad het uiteindelijk NIET voor het zeggen heeft. Maar voor het zover is… maken wij ons zorgen, lijden wij aan het leven.
Die moeder voelt wat dat is: geduld te moeten oefenen. Hoe moeilijk dat is: machteloos te moeten wachten. Eerst wachten op een kind (ach nee, spiegel me toch niets voor) en nu gespannen wachten op genezing.
Is dat niet je reinste sadisme? Eerst iemand blij maken, na jarenlang wachten, en nu iemand datzelfde kind ontnemen. Dat is nu iemand blij maken met een dode mus. Wat wreed van God! Heb je daarvoor nu jarenlang om een kind gebeden? Dat je dit vreselijke moet overkomen. De Sunamietische en moeder Maria, zij kunnen elkaar de hand reiken. Nooit zijn zij vrij van zorgen. Is dat nu de gave van het moederschap: altijd maar bezorgd zijn, een leven lang? Leuk cadeau.
‘Heb ik u soms om een zoon gevraagd?’ Wat een verdriet. Wat een verbitterde, wanhopige vrouw ligt daar aan de voeten van de profeet. Deze vrouw voelt zich misleid. Deze vrouw voelt zich gebruikt. Even blij… en nu dit: een dood kind. Kan een mens erger leed worden aangedaan? Kan een mens meer verdriet hebben? Waarom heeft ze dit allemaal moeten meemaken? Had ze maar GEEN kind gehad. Dan had ze dit vreselijke ook niet hoeven meemaken. Wat een mens al niet moet doorstaan in het leven!
Waar is Gods goedheid nu? Wie durft hier nog over leiding in je leven te spreken? God voorziet hier alleen in verdriet. Vreselijk. Wat een leed! Wat een leven!
De Sunamietische is net zo’n terriër als die Syro-Foenisische vrouw, die Jezus om een kruimeltje aandacht smeekt. Moeders vechten voor hun kinderen. Moeders weten van geen ophouden. Moeders gaan net zo lang door tot het hun kind beter gaat. Moeders…., ach, wat weten wij, mannen, daarvan af. Wij zijn maar buitenstaanders. Maar moeders zitten er bovenop, bidden en smeken, blijven aandringen.
En dan gaat, na Gehazi, eindelijk ook Elisa mee. De aanhouder wint. Moeders geven het nooit op.
Net als Jezus werkt Elisa in het verborgene, in stilte. Genezen is geen openbare aangelegenheid, geen publiekstrekker. Bij Elisa niet, bij Jezus niet. God dringt zich niet aan ons op. God smeekt niet om belangstelling, maar gaat heel bescheiden te werk. Vaak zien wij het niet eens, omdat, net als hier, de deur tussen God en ons dicht zit. Geen geluid, geen teken van leven. God, waar ben je? Liever gezegd: Adam, waar ben je?
‘Zeven maal om de aarde te gaan. Als het zou moeten op handen en voeten. Kon uit de dood ik die éne doen keren. Zeven maal, om met zijn tweeën te staan’. (Ida Gerhardt).
‘Vrouw, zie, uw zoon’ (Johannes 19:26).

‘O angsten èn geborgenheid….
Wie zijt gij, die mij zó geleidt?’ (Ida Gerhardt).
Wie kan dit vatten? Hier ontbreekt elke logica. Wij snappen niets van U. Wie bent U, God, dat U zo ons leven leidt, zo totaal anders dan wij verwachten?
Moeder en kind, God zij dank opnieuw samen; toch weer samen, ondanks alles, zelfs ondanks de dood, dankzij een voor ons raadselachtige God. Al de zorgen van deze moeder zijn zomaar opeens verdwenen, weg. In plaats van zorgen is er opeens grote blijdschap. Dank U wel, Here God. Amen.